Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:54

Zaaknummer

15-528/A/A

Inhoudsindicatie

Samenvatting: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder is zeer ernstig tekort geschoten door uit naam van klaagster, maar zonder haar toestemming, een kort geding te starten. Schorsing van acht weken, waarvan vier voorwaardelijk. Kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 7 maart 2016

in de zaak 15-528/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op het dekenspreekuur van 8 januari 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 12 juni 2015 heeft (de gemachtigde van) klaagster de klacht uitgebreid.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 november 2015 met kenmerk 4015-0028, door de raad ontvangen op 6 november 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 Bij brief van 15 december 2015 aan de griffier van de raad heeft verweerder mr. D.H. Steenmetser-Bakker, (plaatsvervangend) voorzitter van de raad gewraakt. Mr. Steenmetser-Bakker heeft niet in de wraking berust en heeft verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.5 Het wrakingsverzoek is op 18 januari 2016 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad, in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder. Bij beslissing van 15 februari 2016 heeft de wrakingskamer van de raad het wrakingsverzoek van verweerder afgewezen.

1.6 Partijen zijn er nadien van op de hoogte gesteld dat uitspraak zal worden gedaan op 29 februari 2016.

1.7 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 29 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

2.2 In de opdrachtbevestiging van 12 september 2013 staat, voor zover relevant:

“(…) Zoals verzocht zullen wij u bijstaan/adviseren inzake uw echtscheidingszaak. (…)”

2.3 Bij beschikking van 11 juni 2014 heeft de rechtbank Amsterdam (onder meer) de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken. De ex-echtgenoot van klaagster is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.

2.4 Op 4 juli 2014 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging in het dossier “Hoger beroep echtscheiding” gestuurd. Op 9 oktober 2014 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging in het dossier “Kort Geding Verkoop woning” gestuurd.

2.5 Op 19 november 2014 heeft bij het gerechtshof Amsterdam de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het door de ex-echtgenoot van klaagster ingestelde hoger beroep. Klaagster is ter zitting bijgestaan door verweerder. In het proces-verbaal van de zitting staat, voor zover van belang, het volgende:

[Advocaat ex-echtgenoot klaagster]

(...) Ten aanzien van de woning in Paramaribo wil ik het volgende opmerken. (...) De man wil het huis graag verkopen, dat kan nu niet.

[Verweerder]

(...) Er moet een makelaar gezocht worden en de opbrengst moet bij de verkoop verdeeld worden, waarbij rekening moet worden gehouden met de kosten en de huuropbrengsten. Ik verzoek u het verzoek van de man af te wijzen, het is prematuur. (...)”

2.6 Op 3 december 2014 heeft verweerder namens klaagster de ex-echtgenoot van klaagster in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Klaagster was bij die zitting niet aanwezig.

2.7 Ter zitting heeft verweerder namens klaagster ingestemd met een regeling, welke regeling is neergelegd in een proces-verbaal. Verweerder heeft het proces-verbaal voor klaagster ondertekend. De regeling zoals opgenomen in het proces-verbaal luidt:

“Partijen komen het volgende overeen.

1. De woning (…) te Paramaribo, Suriname, zal met instemming van beide partijen worden verkocht via makelaarskantoor RE/MAX (…) te Paramaribo, Suriname, dan wel een ander door partijen aan te wijzen makelaarskantoor, indien verkoop via RE/MAX niet mogelijk blijkt te zijn. Richtinggevend voor de vraagprijs zal zijn het advies van de makelaar.

2. De opdracht aan de makelaar zal gelden voor de duur van zes maanden.

3. De opbrengst van de verkoop zal overgemaakt moeten worden voorafgaand aan de levering naar de kwaliteitsrekening van notariskantoor Bellaar te Amstelveen.

4. Na ontvangst door de notaris van de koopsom en na de levering zal aan [de ex-echtgenoot van klaagster] een bedrag van € 28.696,68 worden voldaan. Het restant zal beschikbaar zijn voor verdeling.

5. Het kort geding wordt geroyeerd, iedere partij draagt de eigen kosten.”

2.8 Bij beschikking van 20 januari 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam klaagster veroordeeld een bedrag van € 11.843,89 aan haar ex-echtgenoot te voldoen terzake de woning in Suriname.

2.9 Op 15 april 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, haar gemachtigde en verweerder op het kantoor van verweerder. Na afloop van dat gesprek heeft verweerder de gemachtigde van klaagster het volgende geschreven:

“Uit ons systeem (wat niet te beïnvloeden is) blijkt dat op 2 december (...) de oproepbrief is gemaakt en secretaresse (...) bevestigt dat die brief (...) ook is verstuurd aan mevrouw [klaagster, RvD]. Wat niet is gedaan, is de dagvaarding aan mevrouw zenden, dat had wel gedaan moeten worden en wordt ook altijd gedaan (...) Als bijlage 3 zend ik u een overzicht van de openstaande bedragen. Als gebaar wil ik die crediteren. (...) Als mevrouw kosten bij u maakt (...) dan ben ik bereid daarvoor een bedrag van 1.000,00 te betalen. Hopelijk kunnen we het zo oplossen en gaat het traject via of bij de Orde niet door, wat ik dan (u) verzoek. (...)”

Als bijlage bij deze e-mail zit onder meer een brief van verweerder aan klaagster van 2 december 2014, waarin hij haar meedeelt dat de rechtbank Amsterdam de zittingsdatum voor het kort geding heeft bepaald op 17 december 2014.

2.10 Bij e-mail van 15 april 2015 16:19 uur heeft de gemachtigde van klaagster verweerder, voor zover relevant, het volgende geschreven:

“Hierdoor bevestig ik u verloop van het gesprek dat wij hedenmiddag op uw kantoor voerden (...)

U gaf aan zowel als advocaat als mens erg gebukt te gaan onder hetgeen tussen u en [klaagster] is voorgevallen. Met name het feit dat de Orde van Advocaten is ingeschakeld drukt zwaar op u, zo vertelde u. U zou graag willen komen tot een oplossing. U hebt, nadat daar behoorlijk op is aangedrongen door cliënte en haar nicht, erkent dat u een Kort Geding bent gestart zonder dat u daartoe de opdracht van cliënte had, zonder dat u dit uitdrukkelijk aan haar heeft bevestigd, zonder dat u haar op de goede en kwade kansen van een dergelijk Kort Geding heeft gewezen, zonder u haar erop heeft gewezen wat de gevolgen zouden zijn van een verlies bij het Kort Geding, zonder dat u een concept dagvaarding aan cliënte heeft verzonden, zonder dat u de inhoud van de vorderingen met cliënte heeft besproken, zonder dat u cliënte op de hoogte heeft gesteld van de reconventionele vordering die is ingediend, zonder dat u cliënte heeft opgeroepen voor de zitting en zonder dat u er zelfs maar op enige moment melding van heeft gemaakt. U vertelde dat u dit zou hebben gedaan uit een hoge mate van betrokkenheid bij de zaak. (...) Het is vanuit die betrokkenheid, naar uw zeggen, dat u een procedure bent gestart op naam van cliënte, tegen de voorzieningenrechter het heeft doen voorkomen dat u gerechtigd was namens cliënt te spreken en namens haar (rechts)handelingen te verrichten. (...) Cliënte constateert dat u geheel ten onrechte bij de voorzieningenrechter de indruk hebt gewekt dat u namens [klaagster] dat Kort Geding aanhangig kon maken en namens haar ook een schikking kon sluiten. U hebt immers in ons gesprek erkend dat u daartoe in geheel geen opdracht had.

(...)

Volledigheidshalve bericht ik u dat cliënte u middels dit schrijven aansprakelijk stelt voor alle schade die zij lijdt, heeft geleden en mogelijkerwijs nog zal lijden door uw eigenmachtige optreden. (...)”

2.11 Verweerder heeft de gemachtigde van klaagster bij e-mail van 15 april 2015 17:51 uur het volgende geschreven:

“Uw bevestiging gaat –te ver.

In oktober 2014 was er reeds een kort geding dossier, opdat –toen- gewild werd meneer via een kort geding te laten meewerken aan de verkoop van de woning, wel is de opdrachtbevestiging keurig aan mevrouw [klaagster, RvD] gezonden en behouden.

Ik heb u gezegd dat in het gesprek toen mevrouw met mij na de zitting bij het Hof –in november 2014- meereed mevrouw juist had gezegd dat een buurman en anderen de woning wilden kopen, dat meneer daarvan geen werk van maakte, waarvan zij-toen en ik heb niet anders begrepen- wilde dat dit gebeurde.

Daarom heb ik het kort geding dossier gelicht en is het kort geding opgestart, alles in het verlengde van de eerder gegeven opdracht.

Ja, het klopt dat mevrouw geen concept dagvaarding heeft gekregen, de secretaresse bevestigt mij dit (...)

Dat was onjuist, dat heb ik vanmiddag gezegd.

Mevrouw heeft wel een oproep gekregen. Die heb ik u ook laten zien.

(...)

Pas op de zitting kwam de advocaat met de reconventie.

(...)

[De voorzieningenrechter] vond het praktisch daarover een –tijdelijke- afspraak te maken, nu deze een paar weken later zou worden vervangen door de beschikking van het Hof. Het Hof beschikte ook en het bedrag viel fors lager uit.

Mooi.

Alles precies in lijn van de wensen –dacht ik- van mevrouw (...).”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) uit eigener beweging een kort geding is aangevangen, zonder instructie daartoe van klaagster, terwijl klaagster aan verweerder had laten weten in de periode van 27 november 2014 tot 17 december 2014 op vakantie te zullen zijn en na terugkomst een beslissing over de woning in Suriname te zullen nemen;

b) klaagster een conceptdagvaarding noch een definitieve dagvaarding heeft gestuurd van het zonder haar medeweten en instemming geëntameerde kort geding;

c) op de zitting van 17 december 2014 een regeling heeft getroffen, zulks buiten aanwezigheid van en zonder voorafgaand overleg met klaagster.

3.2 Klaagster heeft haar klacht aldus toegelicht dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt door een procedure te starten waarvoor zij geen opdracht heeft gegeven, processtukken in te dienen die zij niet heeft goedgekeurd en een schikking te treffen en laten vastleggen in een proces-verbaal waarvoor zij eveneens geen toestemming heeft gegeven. Volgens klaagster was er helemaal geen noodzaak om na de zitting bij het gerechtshof een kort geding te starten; zij wenste eerst de uitspraak van het gerechtshof af te wachten en (de advocaat van) haar ex-echtgenoot had bovendien op de zitting bij het gerechtshof verklaard de woning te willen verkopen. Klaagster is door de handelwijze van verweerder in haar belangen geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is de advocaat in beginsel gehouden de instructies van zijn cliënt op te volgen. Keerzijde hiervan is dat de advocaat in beginsel geen (juridische) handeling(en) namens zijn cliënt dient uit te voeren, zonder diens voorafgaande toestemming. Dit kan anders zijn in bijzondere omstandigheden zoals in het geval het verstrijken van een beroepstermijn dreigt zonder dat contact opgenomen kan worden met de cliënt, of bij handelingen van ondergeschikte aard.

5.3 Voorts geldt dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij zonder opdracht van haar en zonder haar daarover te informeren een kort geding is gestart. Daarnaast verwijt zij verweerder dat hij ter zitting een regeling heeft getroffen zonder dat zij bij de zitting aanwezig was en zonder voorafgaand overleg met haar. Verweerder daarentegen betwist dat hij uit eigener beweging namens klaagster een kort geding is gestart. Volgens verweerder heeft hij klaagster reeds op 9 oktober 2014 een opdrachtbevestiging gestuurd voor een kort geding tot verkoop woning, welke opdrachtbevestiging door klaagster zonder protest is behouden. Verweerder heeft vervolgens na afloop van de zitting bij het gerechtshof zijn voornemen om (alsnog) een kort geding te starten met klaagster besproken. Klaagster heeft verweerder toen toestemming gegeven het kort geding te starten, hetgeen verweerder vervolgens heeft gedaan. Verweerder heeft klaagster op 2 december 2014 een oproep voor de zitting gestuurd alsmede een kopie van de concept-dagvaarding, aldus steeds verweerder.

5.5 De raad overweegt als volgt. Verweerder stelt dat hij klaagster op 9 oktober 2014 een opdrachtbevestiging heeft gestuurd voor een “kort geding verkoop woning”. Voor zover dit het geval is – klaagster heeft ter zitting betwist de opdrachtbevestiging te hebben ontvangen – voldoet die opdrachtbevestiging niet aan de professionele standaard die van een advocaat mag worden verwacht. Zo is enkel uit het hoofd van de opdrachtbevestiging te herleiden waar de opdrachtbevestiging op ziet (“Dossier (...) Kort Geding Verkoop woning”). De opdrachtbevestiging zelf bestaat uit een standaardtekst. Verweerder stelt voorts dat hij, nadat hij het dossier kennelijk enige tijd heeft laten rusten, na afloop van de zitting bij het gerechtshof met klaagster zijn voornemen om (alsnog) een kort geding te starten heeft besproken en dat klaagster hem toen toestemming heeft gegeven het kort geding te starten. Verweerder heeft dit echter niet schriftelijk aan klaagster bevestigd. Dit had wel op de weg van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat gelegen. Dit geldt temeer nu het dossier volgens verweerder reeds in oktober 2014 was aangemaakt en er ten tijde van de zitting bij het gerechtshof dus al anderhalve maand was verstreken en verweerder bovendien tijdens de zitting bij het gerechtshof, zo blijkt uit het proces-verbaal van die zitting (zie § 2.5), namens klaagster had verzocht het verzoek van de ex-echtgenoot van klaagster om de woning te verkopen af te wijzen, omdat dit verzoek prematuur zou zijn.

5.6 Nu verweerder de met klaagster gemaakte afspraken met betrekking tot het kort geding niet schriftelijk heeft vastgelegd en klaagster gemotiveerd heeft betwist dat zij verweerder opdracht heeft gegeven een kort geding te starten, is niet komen vast te staan dat verweerder toestemming had van klaagster om een kort gedingprocedure te starten. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond.

5.7 Evenmin is komen vast te staan dat verweerder klaagster een kopie van de (concept)dagvaarding heeft toegestuurd. Verweerder heeft ter zitting weliswaar een brief aan klaagster getoond d.d. 2 december 2014, waarbij de concept-dagvaarding aan klaagster zou zijn toegestuurd, maar verweerder heeft deze brief om hem moverende redenen niet aan het dossier willen toevoegen. De raad kan met deze brief dan ook geen rekening houden. Dit geldt temeer nu klaagster ten stelligste ontkent de desbetreffende brief te hebben ontvangen en verweerder eerder – in bijvoorbeeld zijn e-mails aan de gemachtigde van klaagster – heeft erkend klaagster geen (concept)dagvaarding te hebben gestuurd. Klachtonderdeel b) is derhalve eveneens gegrond.

5.8 Verweerder heeft voorts niet betwist dat hij op de kort gedingzitting namens klaagster een regeling met de wederpartij van klaagster heeft getroffen buiten aanwezigheid van en zonder voorafgaand overleg met klaagster. Volgens verweerder zijn de ter zitting gemaakte afspraken echter geheel in lijn met de wensen van klaagster en is zij daarmee niet in haar belangen geschaad.

5.9 Zoals hiervoor reeds in § 5.2 is overwogen dient een advocaat in beginsel geen (juridische) handelingen namens zijn cliënt uit te voeren zonder diens voorafgaande toestemming. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken is niet gebleken. Dat klaagster door het handelen van verweerder niet in haar belangen zou zijn geschaad is geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld en klaagster heeft bovendien gemotiveerd betwist dat zij niet in haar belangen is geschaad; door de afspraken die verweerder ter zitting met haar ex-echtgenoot heeft gemaakt, had haar ex-echtgenoot niet alleen recht op het door het gerechtshof toegekende bedrag van ruim €11.000,00, maar ook op het in de schikking genoemde bedrag van ruim € 28.000,00 na verkoop van de woning. In de schikking is immers geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van het arrest van het gerechtshof dat toen nog moest komen. Klaagster heeft uiteindelijk een (verzet)procedure aanhangig moeten maken om niet langer te worden gehouden aan de voor haar uit de door verweerder getroffen schikking voortvloeiende verplichtingen. Ook klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat verweerder ten opzichte van klaagster zeer ernstig tekort is geschoten. Tot de kern van de taak van een advocaat behoort dat hij vertrouwenspersoon is van zijn cliënt. Verweerder heeft dat vertrouwen geschonden door uit naam van klaagster, maar zonder haar toestemming, een kort geding te starten. De ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wordt vergroot, doordat verweerder processtukken heeft ingediend die klaagster niet heeft gezien noch heeft goedgekeurd en verweerder zonder voorafgaand overleg met klaagster een regeling met de wederpartij van klaagster heeft getroffen. In die omstandigheden acht de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken  op;

- bepaalt dat daarvan vier weken niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-  stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-  de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-  verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-  de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. G. Kaaij, B. Roodveldt, S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2016.

Griffier Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 7 maart 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Indien hoger beroep wordt ingesteld, moet dit binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing gebeuren door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl