Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:185

Zaaknummer

15-50

Inhoudsindicatie

Handelen in strijd met gedragsregel 12 door in conclusie van antwoord te citeren uit confraternele correspondentie. Daarnaast in een brief met denigrerende passage aan het adres van klager (advocaat wederpartij), niet alleen de confraternele verhouding met klager op een onheuse manier en onnodig belast maar tevens klager tegenover zijn cliënt lichtvaardig en ongefundeerd in een slecht daglicht geplaatst. Gegrond, enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 13 juli 2015

in de zaak 15-50

naar aanleiding van de klacht van:

mr. X

klager

tegen:

mr. Y

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 24 maart 2015 met kenmerk [a], door de raad ontvangen op 25 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [B] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van alleen klager. Verweerster heeft de dag van de zitting aan de raad bericht wegens ziekte niet te kunnen verschijnen. Zij heeft niet om aanhouding verzocht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager treedt op als advocaat van de heer [H] in een geschil met diens voormalige echtgenote mevrouw [N]. [H] en [N] hebben in 2012 onderhandeld over de verkoop van [HV] B.V. door [H] aan [N] en een daarmee samenhangende overdracht van aandelen [R] B.V.. Of deze onderhandelingen in september en oktober 2012 tot overeenstemming hebben geleid is inzet van een procedure geweest.  Voor [N] trad verweerster als advocaat op.

2.3    Klager heeft bij brief d.d. 9 december 2013 verweerster [N] aangeschreven tot nakoming van de gestelde overeenkomst met [H]. In die brief staat de volgende passage:

“Partijen zijn het volgende overeengekomen:

-    [N] neemt de aandelen [HV] B.V. over voor EUR 1, waarbij zij ervoor zorgt dat EUR 75.000 + de intrinsieke waarde van de vennootschap per 1 oktober 2012 wordt afgestort in [R] Pensioen B.V.

-    De intrinsieke waarde per 1 oktober 2012 is vastgesteld op EUR 19.000.

-    Het pensioen opgebouwd in [R] Pensioen B.V. wordt als volgt verdeeld: 2/3 voor [H] en 1/3 voor [N].

-    De lening van [H] van circa EUR 29.000 wordt afgelost

-    [Etcetera etcetera]”

2.4    [H] heeft in de inleidende dagvaarding onder meer medewerking aan levering van zijn aandelen in [R] B.V. gevorderd, alsmede medewerking aan splitsing van [R] Pensioen B.V..

2.5    Klager had op 13 december 2013 verlof gevraagd en op 16 december 2013 verlof gekregen tot het leggen van conservatoir (derden)beslag op onder meer de auto van [N] ter verzekering van de vordering van [H].

2.6    Bij brief d.d. 15 januari 2014 heeft verweerster gereageerd op de aangespannen procedure en de ten laste van [N] gelegde beslagen. Zij schreef dat [N] de stellingen in de dagvaarding betwistte en die bij antwoord zou betwisten. Over de beslagen schreef zij dat [N] die zag als een evidente poging om [N] onder druk te zetten en dat [N] [H] aansprakelijk hield voor alle schade en kosten als gevolg van die beslagen. Voorts schreef zij:

“Overigens adviseer ik u om bij een volgende beslaglegging de wederpartij pas over het beslag te informeren nadat de deurwaarder het beslag heeft (over)betekend. Na uw brief van maandag 30 december 2013 waarin u ons informeert over een beslaglegging op de auto die nog niet had plaatsgevonden, heeft [N] de hele dinsdag 31 december 2013 de gelegenheid gehad om de auto op een andere naam te zetten. De deurwaarder kwam de beslagen pas op 31 december 2013 aan het einde van de dag (over)betekenen. Cliënte heeft welbewust geen gebruik gemaakt van uw beroepsfout. Anders had [H] u tuchtrechtelijk kunnen aanspreken en een vordering tot schadevergoeding op uw kantoor gehad. In ieder geval bewijst deze gang van zaken dat er (anders dan [H] in het verlofrekest stelt) geen enkele “vrees voor verduistering” aan de zijde van [N] bestaat.”

Tenslotte heeft verweerster in haar brief verwezen naar een brief van diezelfde dag aan [HV] B.V. waarin zij namens [N] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid [H] aansprakelijk houdt voor de schade die zij mocht lijden wanneer haar vorderingen op [HV] niet conform de in de brief vervatte sommatie worden voldaan.

2.7    Bij brief van 24 maart 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 12 door in haar conclusie van antwoord te citeren uit confraternele correspondentie, te weten klagers brief aan verweerster d.d. 9 december 2013; verweerster heeft daarover geen overleg gevoerd noch heeft zij advies van de deken ingewonnen;

b)    in strijd met gedragsregel 17 in haar brief van 15 januari 2014 klager beticht heeft van een beroepsfout.

4    VERWEER

4.1    Verweerster ziet niet in waarom klager bezwaar zou kunnen hebben tegen het letterlijk citeren uit klagers brief die als sommatie en ingebrekestelling moet worden gezien terwijl de formulering in de dagvaarding op dat punt vrijwel identiek is.

4.2    Verweerster blijft van mening dat klager een beroepsfout heeft begaan door haar in te lichten over het voorgenomen beslag op de auto van [N]. Zij vindt ook dat zij klager daarvan mag betichten. Wanneer klager van mening is dat haar beschuldiging onterecht werd gedaan had hij haar dat kunnen berichten.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

5.2    Blijkens klagers toelichting ter zitting ging het in deze zaak om een vordering tot overname van aandelen in [R] B.V.. Dat is een niveau hoger dan [HV] B.V.. Hij heeft zijn brief van 9 december 2013 waarin hij spreekt van koop en levering van aandelen [HV] B.V. destijds onhandig geformuleerd. Verweerster heeft doelbewust uit zijn brief geciteerd om aan te geven dat klager en zijn cliënt de boel door elkaar haalden.

5.3    De raad overweegt als volgt.

Wanneer het belang van een cliënt dat bepaaldelijk vordert mag op een confraternele brief in rechte een beroep worden gedaan, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij, of, wanneer dat niet tot een oplossing leidt, na inwinning van advies van de deken. De deken zal dan nagaan of de brief bij kan dragen aan bewijs van bijvoorbeeld een ingebrekestelling of bereikte overeenstemming waar de auteur van de brief bij betrokken is geweest. De deken zal in beginsel ook de advocaat van de wederpartij op het gevraagde advies horen.

5.4    De betreffende passage in de brief van klager hield echter geen bewijs in van een zekere overeenkomst en zou enkel hebben kunnen dienen als bewijs dat de cliënte van verweerster in gebreke was gesteld. Dat laatste belang was hier niet aan de orde. Een bewijs van de gestelde overeenkomst hield die brief niet in. In een dergelijke situatie kan niet worden geoordeeld dat het belang van de cliënt een beroep in rechte op die passage bepaaldelijk vordert.

5.5    Verweerster heeft veeleer – zo begrijpt de raad klagers toelichting – uit de brief geciteerd om daarmee het verweer te illustreren dat klagers vorderingen consistentie missen. Daarvoor kan het verbod van een beroep op confraternele correspondentie niet terzijde worden geschoven.

5.6    Los daarvan had verweerster dan toch in elk geval tevoren met klager dienen te overleggen en bij gebreke van een oplossing advies bij de deken in moeten winnen. Dat heeft zij niet gedaan.

5.7    De raad komt dan ook tot het oordeel dat verweerster door, zonder overleg met klager en zonder advies in te winnen bij de deken, in haar conclusie van antwoord de genoemde passage uit klagers brief te citeren in strijd heeft gehandeld met hetgeen haar als advocaat betaamt.

ad klachtonderdeel b)

5.8    Klager heeft ter zitting toegelicht dat toen op 16 december 2013 verlof conservatoir beslag werd verleend er vrees voor verduistering bestond. Op 23 december 2013 is beslag gelegd op de saldi op bankrekeningen. De auto van [N] is die dag niet aangetroffen. Bij een tweede poging evenmin. Uiterlijk op 6 januari 2014 diende gedagvaard diende te worden. Voordien wilden hij en [H] nog een schikkingspoging ondernemen. Dat belang heeft hij laten prevaleren boven verdere beslagpogingen.

5.9    De raad vermag voorshands niet in te zien dat klager met zijn brief van 30 december 2013 waarin hij verweerster over het beslag informeert en haar aangeeft graag zo spoedig mogelijk te willen vernemen wanneer zij de mogelijkheid van een schikking nog zou willen verkennen een beroepsfout heeft gemaakt. Door dat zo te stellen in een confraternele brief aan klager waarvan zij wist dat klager die ter kennis diende te brengen van zijn cliënt, en daarbij ook nog te suggereren dat [H] klager tuchtrechtelijk had kunnen aanspreken en een vordering tot schadevergoeding op zijn kantoor had gehad wanneer haar cliënte niet welbewust geen gebruik van die beweerde beroepsfout had gemaakt, heeft verweerster gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Zij heeft met de desbetreffende passage in haar brief niet alleen de confraternele verhouding met klager op een onheuse manier en onnodig belast maar tevens klager tegenover zijn cliënt lichtvaardig en ongefundeerd in een slecht daglicht geplaatst. Klager heeft zich dan ook terecht hierover beklaagd. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat de ernst van de verweten gedragingen oplegging van de hierna te noemen maatregel rechtvaardigt.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond. Aan verweerster wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2015.

griffier    voorzitter