Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:180
Zaaknummer
14-148
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de voorzieningenrechter in het verzoekschrift om openbaar op een verkorte termijn te mogen betekenen onvolledig geïnformeerd. Verweerder had bovendien geen enkele reden om eraan te twijfelen dat klaagster zich door (het kantoor van) mr. [O] liet bijstaan. Het lag dan ook op zijn weg om, gelet ook op gedragsregel 19, voordat hij over zou gaan tot dagvaarden, in ieder geval klaagsters advocaat van dat voornemen op de hoogte te stellen. Gegrond, enkele waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 6 juli 2015
in de zaak 14-148
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 1 september 2014 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 2 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015 in aanwezigheid van de advocaat van klaagster, mr. [S], op haar beurt vergezeld van haar kantoorgenoot mr. [L], en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van voormelde aanbiedingsbrief van de deken aan de raad met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De heer [N], cliënt van verweerder, was tegen arbeidsongeschiktheid verzekerd bij klaagster. Toen [N] in 2008 na een val in zijn woning arbeidsongeschikt raakte heeft hij aanspraak gemaakt op dekking onder deze verzekering. Klaagster heeft deze aanspraak weersproken. Daarop zijn diverse procedures gevolgd. Klaagster werd en wordt daarin nog steeds bijgestaan door het kantoor van [C].
2.3 Verweerder heeft op 8 augustus 2012 klaagster in kort geding doen dagvaarden aan het vestigingsadres in Londen. Daarbij werd klaagster opgeroepen om op 17 september 2012 te verschijnen voor de rechtbank [X]. Op 14 september 2012 heeft mr. [O] zich voor klaagster gesteld en een akte overlegging producties tevens houdende eis in reconventie genomen, welke zowel door de rechtbank als door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft nog diezelfde dag de kort gedingprocedure ingetrokken.
2.4 Bij verzoekschrift d.d. 19 oktober 2012 heeft verweerder namens [N] aan de voorzieningenrechter verzocht om klaagster tegen de kortst mogelijke termijn te mogen dagvaarden door middel van openbare dagvaarding. Als reden voor dat openbaar dagvaarden heeft verweerder in het verzoekschrift het volgende aangevoerd. Aan [N] was geen adres van klaagster bekend. Klaagster was laatstelijk gevestigd te [A], maar is daar ambtshalve door de Kamer van Koophandel uitgeschreven. Recent was getracht om nog in Engeland te dagvaarden op een via de Nederlandse Bank verkregen adres, maar dat was mislukt. In het verleden, enige jaren geleden, had [N] eerder tegen klaagster geprocedeerd. Klaagster was toen ingeschreven in Ierland. Ook op dat adres verbleef klaagster niet meer.
2.5 De voorzieningenrechter heeft bij beschikking d.d. 22 oktober 2012 het verzoek toegewezen.
2.6 Op 29 oktober 2012 heeft verweerder klaagster tegen een verkorte termijn in een bodemprocedure doen dagvaarden. Deze dagvaarding is conform de voorwaarden in de beschikking openbaar betekend.
2.7 Verweerder heeft klaagsters advocaat en haar kantoor niet verzocht of aan haar kantooradres mocht worden betekend. Verweerder heeft mr. [O] niet op de hoogte gesteld van het door hem ingediende verzoek om op verkorte termijn door middel van openbare dagvaarding te mogen dagvaarden en evenmin van de openbaar betekende dagvaarding zelf.
2.8 Klaagster is in laatstgenoemde procedure niet verschenen. De rechtbank heeft op 9 januari 2013 de vordering van [N] bij verstek toegewezen, waarna verweerder op 28 maart 2013 de executie in gang heeft laten zetten onder meer door het doen leggen van een executoriaal beslag onder een tussenpersoon van klaagster. Die heeft het vonnis doorgeleid naar klaagster. Partijen zijn het oneens over de datum waarop klaagster voor het eerst kennis heeft genomen van de inhoud van het verstekvonnis en over de dag die als eerste dag van de verzettermijn had te gelden.
2.9 Klaagster heeft op 3 mei 2013 verzet ingesteld. Ter discussie stond of dit verzet tijdig is gedaan.
2.10 Bij vonnis d.d. 5 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter in een executie kort geding geoordeeld dat voldoende aannemelijk was geworden dat de bodemrechter zou oordelen dat klaagster tijdig in verzet was gekomen tegen het verstekvonnis van 9 januari 2013 en heeft daarom de tenuitvoerlegging geschorst. Zowel [N] als klaagster zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.11 Bij tussenvonnis van 24 juli 2013 in de bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat klaagster tijdig in verzet is gekomen. Bij arrest van 10 september 2013 heeft het hof [Z] het kort geding vonnis van 5 juni 2013 bekrachtigd en geoordeeld dat klager, door het verstekvonnis van 9 januari 2013 te executeren, misbruik heeft gemaakt van zijn executiebevoegdheid.
2.12 Bij brief van 2 september 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. De klacht bestond uit vijf onderdelen. Na de mondelinge behandeling van de klacht op 12 januari 2015 heeft klaagster alleen het eerste onderdeel gehandhaafd en de andere onderdelen ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De gehandhaafde klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de voorzieningenrechter van de rechtbank [X] op 19 oktober 2012 bewust onjuist en/of onvolledig heeft voorgelicht.
3.2 Als gevolg daarvan heeft verweerder voor zijn cliënt toestemming gekregen om een dagvaarding openbaar te mogen betekenen. Hierdoor heeft hij een verstekvonnis verkregen tegen klaagster, met alle daarop volgende procedures en daarmee gepaard gaande kosten voor zowel de eigen cliënt als klaagster van dien.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad is van oordeel dat verweerder de voorzieningenrechter onvolledig heeft geïnformeerd door in het verzoekschrift om openbaar op een verkorte termijn te mogen betekenen weliswaar te vermelden dat kort tevoren zijn cliënt nog een procedure in kort geding tegen klaagster aanhangig had gemaakt maar dat volgens bericht van de deurwaarder de dagvaarding aan het gevonden adres in Londen was mislukt, maar daarbij niet te vermelden dat klaagster daarvan wél kennis had genomen omdat mr. [O] zich voor klaagster had gesteld en voor klaagster een vordering in reconventie had voorbereid. Dat dit kort geding toen volgens verweerders eigen verklaring in zijn verweer om verschillende redenen niet is doorgegaan mocht voor verweerder geen reden zijn deze laatste informatie aan de voorzieningenrechter te onthouden.
4.3 Verweerder had geen enkele reden om eraan te twijfelen dat klaagster zich door mr. [O] dan wel diens kantoor liet bijstaan. Het lag dan ook op zijn weg om, gelet ook op het bepaalde in gedragsregel 19, voordat hij over zou gaan tot dagvaarden, in ieder geval klaagsters advocaat van dat voornemen op de hoogte te stellen. Bij die gelegenheid had hij dan ook kunnen vragen of aan het kantoor van klaagsters advocaat betekend mocht worden. Een soortgelijk verzoek van verweerder werd weliswaar eerder door de toenmalige behandelend advocaat op dat kantoor afgewezen, maar dat was al weer enkele jaren tevoren, in 2009.
4.4 De raad is van oordeel dat verweerder door de voorzieningenrechter niet volledig te informeren en klaagsters advocaat niet te informeren over de op handen zijnde nieuwe procedure de voor hem geldende betamelijkheidsnorm heeft overschreden. De klacht is dan ook gegrond.
MAATREGEL
4.5 Gelet op de aard en ernst van dit nalaten is de raad van oordeel dat verweerder de hierna te noemen maatregel behoort te worden opgelegd.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart de klacht van klaagster tegen verweerder gegrond.
De raad legt verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.
Aldus beslist door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, F.A.M. Knüppe, L.A.M.J. Pütz en H.H. Tan, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.
griffier voorzitter