Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:181
Zaaknummer
15-85
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing in kwestie die reeds meerdere klachten heeft opgeleverd en die bij voorzittersbeslissing zijn afgedaan. Verweerster die optrad voor de wederpartij handelde niet klachtwaardig door het hoger beroep bij anticipatie vervroegd aan te brengen. Schikking hierdoor niet uitgesloten.
Uitspraak
Beslissing van 7 juli 2015
in de zaak 15-85
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw drs. W.
klaagster
tegen:
mr. S.
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 17 juni 2015 met kenmerk RvT 14-0106//TRC/ml, door de raad ontvangen op 18 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
Verweerster treedt voor de Rabobank ( hierna: de bank) in een conflict van de bank met klaagster. Het geschil vindt zijn oorzaak in een huurovereenkomst betreffende een bankkluis. De huurovereenkomst is door de bank tegen 1 januari 2004 opgezegd. Op 7 april 2004 is deze kluis zonder medeweten en buiten aanwezigheid van klaagster geopend en ontruimd. De goederen van klaagster zijn in een andere kluis gedeponeerd. Klaagster heeft op diverse verzoeken van de bank om haar spullen te komen ophalen niet gereageerd. Evenmin heeft klaagster de huur van de kluis voldaan. De bank heeft klaagster daarop in rechte betrokken. Bij vonnis van 9 april 2013 is klaagster bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 886,25 vermeerderd met rente en kosten aan de bank. Klaagster is in verzet gekomen en heeft een reconventionele vordering ingesteld. Bij vonnis van 24 december 2013 is het verstekvonnis vernietigd en is klaagster veroordeeld om een bedrag van € 820,08 vermeerderd met rente en kosten aan de bank en is de reconventionele vordering afgewezen.
Op 18 maart 2014 heeft klaagster hoger beroep ingesteld en de bank opgeroepen in hoger beroep te verschijnen op 17 maart 2015. Bij exploot van 27 maart 2014 heeft de bank het hoger beroep bij vervroeging aangebracht en klaagster opgeroepen voor de rol van 8 april 2014.
1.2 In de periode voorafgaande aan het hoger beroep is gesproken over een oplossing in der minne. Klaagster verlangde een aan de betaling voorafgaande garantie van de bank dat alle goederen die zij in het verleden in de kluis had gedeponeerd nog aanwezig waren. Een dergelijke garantie was voor de bank te vergaand. De bank kon instaan voor de kluisinhoud die bij de conservatoire beslaglegging d.d. 20 november 2012 was aangetroffen en opgenomen in het proces-verbaal van beslaglegging. Nadien heeft zich een andere belangenbehartiger opgeworpen, de heer[G], die namens klaagster heeft gesproken en gecorrespondeerd met verweerster over een mogelijke mediation. Een mediation is niet van de grond gekomen omdat partijen nogal verschilden van inzicht hoe een mediationtraject zou moeten worden vormgegeven. Nadat het hoger beroep was ingesteld heeft mr. A., de advocaat die zich in het kader van het hoger beroep namens klaagster meldde, een schikkingsvoorstel gedaan. Een oplossing in der minne is niet bereikt.
1.3 Klaagster heeft tegen verweerster, naast de onderhavige klacht, zes andere klachten ingediend, die alle hun oorsprong hebben in het geschil met de bank met betrekking tot de kluis. Vijf van de zes klachten zijn afgedaan met een voorzittersbeslissing, tegen welke beslissingen klaagster in verzet is gekomen. Het verzet is in alle gevallen ongegrond verklaard. Eén klacht is tegelijkertijd met de onderhavige klacht ingediend bij de raad ter beoordeling.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door enerzijds met klaagster onderhandelingen te willen voeren over een oplossing in deze zaak en anderzijds de procedure door te zetten door het uitbrengen van een anticipatiedagvaarding.
2.2 Klaagster heeft toegelicht dat zij bewust de hoger beroep-dagvaarding op langere termijn heeft laten uitbrengen teneinde ruimte voor onderhandelingen te creëren. Door het uitbrengen van de anticipatiedagvaarding beknot verweerster deze onderhandelingsruimte nu klaagster zich op het standpunt stelt dat de onderhandelingen niet kunnen plaatsvinden naast een lopende procedure.
3 VERWEER
3.1 Verweerster behartigt de belangen van de wederpartij van klaagster. De bank wil deze reeds langslepende kwestie zo spoedig mogelijk afronden. Klaagster heeft zonder enige nadere toelichting gedagvaard in hoger beroep tegen een termijn van bijna een jaar. De bank en in het verlengde daarvan verweerster zijn niet gehouden de door klaagster voorgestane wijze van procederen te volgen. De bank staat overigens wel open voor een oplossing in der minne door een onderhandeling of mediation.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.3 De klacht betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Het tuchtrecht dient er niet toe een advocaat ten faveure van de wederpartij te beknotten in zijn vrijheid om zijn cliënten bij te staan in de wijze die hem goeddunkt. De advocaat dient in een rechtsgeding de vrijheid te hebben om die proceshandelingen te verrichten die hem, in overleg met zijn cliënt, geraden voorkomen. Deze vrijheid kan slechts worden beperkt indien zonder enig te respecteren belang van zijn eigen cliënt, de belangen van de wederpartij nodeloos worden geschaad. Tegen deze achtergrond dient op de klacht te worden beslist.
4.4 Verweerster heeft uiteengezet dat de belangen van haar cliënte, de bank, met zich brachten dat de procedure zo spoedig mogelijk zou moeten worden afgerond. Dagvaarding op een termijn van nagenoeg een jaar leverde in de visie van de bank en verweerster een te langdurend uitstel op, terwijl klaagster op geen enkele wijze heeft toegelicht waarom zij op een dergelijke lange termijn heeft gedagvaard.
4.5 Klaagster kan niet in de afweging van de belangen van haar wederpartij treden. Het door verweerster aangevoerde belang van de bank komt de voorzitter als een te respecteren en na te streven belang voor.
4.6 Het bij vervroeging aanbrengen van de procedure bij het hof sloot verdere schikkingsonderhandelingen of een mediation niet uit. Verweerster was namens haar cliënte zelfs bereid om de zaak zo nodig voor enige tijd op de slaaprol te plaatsen.
4.7 Onder de geschetste omstandigheden kan niet worden gesproken van enig klachtwaardig handelen van verweerster. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht af als kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 7 juli 2015.
griffier voorzitter