Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:179
Zaaknummer
14-147
Inhoudsindicatie
Gedragsregel 12, confraternele correspondentie. Dat klagers advocaat gedeeltes uit de door hem overgelegde brieven had afgeplakt en in verweersters ogen regel 12 niet had nageleefd ontslaat verweerster niet van de verplichting om harerzijds regel 12 na te leven. Alvorens ook die afgeplakte gedeelten in het geding te brengen had zij volgens die regel eerst overleg dienen te plegen met klagers advocaat, en wanneer zulks niet tot een bevredigende uitkomst had geleid zich tot de deken moeten wenden voor advies. Een mogelijke overtreding van de regel door de wederpartij levert geen vrijbrief op om dan ook zelf maar die regel te overtreden. In zoverre gegronde klacht. In dit geval geen maatregel.
Uitspraak
Beslissing van 6 juli 2015
in de zaak 14-147
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 1 september 2014 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 2 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015 in aanwezigheid van de advocaat van klager, mr. [B], en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [L]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van voormelde aanbiedingsbrief van de deken aan de raad met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager was verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid bij verzekeringsmaatschappij [F]. Toen klager in 2008 na een val in zijn woning arbeidsongeschikt raakte heeft hij aanspraak gemaakt op dekking onder deze verzekering. [F] heeft deze aanspraak weersproken. Daarop zijn diverse procedures gevolgd. [F] werd en wordt daarin nog steeds bijgestaan door het kantoor van verweerster.
2.3 Klager heeft op 8 augustus 2012 [F] in kort geding doen dagvaarden aan het vestigingsadres in Londen. Daarbij werd [F] opgeroepen om op 17 september 2012 te verschijnen voor de rechtbank Midden-Nederland. Op 14 september 2012 heeft [F], bijgestaan door mr. [O], een kantoorgenoot van verweerster, een akte overlegging producties tevens houdende eis in reconventie genomen. Klager heeft daarop nog diezelfde dag de kort gedingprocedure ingetrokken.
2.4 Op 29 oktober 2012 heeft klager [F] tegen een verkorte termijn in een bodemprocedure doen dagvaarden. Deze dagvaarding is vanwege het volgens klager ontbreken van een bekend zaakadres, na daartoe verkregen verlof, in het openbaar betekend. Klager heeft verweerster en haar kantoor niet verzocht of aan haar kantooradres mocht worden betekend. Klager heeft mr. [O] niet op de hoogte gesteld van het door hem ingediende verzoek om op verkorte termijn te dagvaarden en evenmin van de openbaar betekende dagvaarding.
2.5 [F] is in laatstgenoemde procedure niet verschenen. De rechtbank heeft op 9 januari 2013 klagers vordering bij verstek toegewezen, waarna klager op 28 maart 2013 de executie in gang heeft laten zetten onder meer door het doen leggen van een executoriaal beslag onder een tussenpersoon van [F]. Die heeft het vonnis doorgeleid naar [F]. Partijen zijn het oneens over de datum waarop [F] voor het eerst kennis heeft genomen van de inhoud van het verstekvonnis en over de dag die als eerste dag van de verzettermijn had te gelden.
2.6 [F] heeft op 3 mei 2013 verzet ingesteld. Ter discussie stond of dit verzet tijdig is gedaan.
2.7 Intussen had [FG], een tot dat moment voor klager onbekende vennootschap, hoger beroep tegen voormeld verstekvonnis ingesteld en een executie kort geding tegen klager aanhangig gemaakt. Na debat tussen partijen is er toen door klager ingestemd met tijdelijke opschorting van de executie. Op 16 en 17 mei 2013 heeft [F] een tweetal herstelexploiten aan klager doen betekenen waarin is aangezegd dat niet [FG] maar [F] als rekwirante in het executie kort geding moest worden aangemerkt.
2.8 Op 13 en 14 mei 2013 heeft klagers advocaat aan verweerster en haar kantoorgenoot laten weten dat de opschorting van de executie eindigde en dat de executie zou worden hervat. Daarnaast heeft klagers advocaat de kantoorgenoot van verweerster verzocht om toestemming voor het overleggen van confraternele correspondentie. Omdat een antwoord uitbleef heeft klagers advocaat advies ingewonnen bij de deken, die daarop positief adviseerde.
2.9 Bij vonnis d.d. 5 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter in het executie kort geding geoordeeld dat voldoende aannemelijk was geworden dat de bodemrechter zou oordelen dat [F] tijdig in verzet was gekomen tegen het verstekvonnis van 9 januari 2013 en heeft daarom de tenuitvoerlegging geschorst. Zowel klager als [F] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.10 Bij tussenvonnis van 24 juli 2013 heeft de rechtbank geoordeeld dat [F] tijdig in verzet is gekomen. Bij arrest van 10 september 2013 heeft het hof [Z] het kort geding vonnis van 5 juni 2013 bekrachtigd en geoordeeld dat klager, door het verstekvonnis van 9 januari 2013 te executeren, misbruik heeft gemaakt van zijn executiebevoegdheid.
2.11 Bij brief van 22 mei 2013 van zijn advocaat heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) bij herhaling en met volharding de rechtbank vals voor heeft gelicht en heeft volhard in het verkondigen van onwaarheden, ondanks daar bij herhaling op te zijn gewezen; klager heeft daarvan een tiental voorbeelden doen beschrijven;
b) zonder instemming van klagers advocaat of voorafgaand overleg met de deken bij het hof confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht;
c) namens [F] een klacht tegen klagers advocaat in te dienen over het zonder toestemming in het geding brengen van confraternele correspondentie, terwijl zij eerst zelf zonder instemming confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht.
3.2 Voor de voorbeelden van klager van het verwijt onder a verwijst de raad naar de samenvatting door de deken op pagina 2 van zijn aanbiedingsbrief aan de raad, welke pagina aan deze beslissing is gehecht.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Naast klager trad aanvankelijk ook klagers advocaat als klager op. Na de mondelinge behandeling van de klachten ter zitting van de raad heeft klagers advocaat zijn klacht tegen verweerster ingetrokken zodat thans alleen beslist dient te worden op de klachten van klager.
ad klachtonderdeel a)
4.2 Aan dit onderdeel van de klacht ligt een verschil van mening ten grondslag over de interpretatie van feiten en het daaraan te verbinden rechtsgevolg. Die interpretatie en duiding betreffen feiten die onderwerp zijn van de rechtsstrijd. In die context komt aan verweerster een grote vrijheid toe om deze feiten ten behoeve van de verdediging van haar cliënte te interpreteren en duiden.
4.3 Verweerster heeft haar handelwijze in deze in haar schriftelijk verweer tegen de klacht bij brief d.d. 2 september 2013 met een beroep op die feiten gerechtvaardigd en verantwoord. Anders dan klager meent rechtvaardigt een enkel meningsverschil over de voor de beoordeling relevante feiten niet de conclusie dat de advocaat van de wederpartij op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze onwaarheid spreekt. De raad heeft voor dat laatste geen aanwijzing gevonden. Dit onderdeel van de klacht dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
ad klachtonderdeel b)
4.4 Dit klachtonderdeel ziet op drie stukken: een mailbrief van verweersters kantoorgenoot aan klagers advocaat van 11 april 2013, een faxbrief van haar kantoorgenoot aan klagers advocaat van 13 mei 2013, en een brief van klagers advocaat aan verweerster van 14 mei 2013.
4.5 Verweerster heeft tot haar verweer naar voren gebracht dat het bij de eerste twee stukken gaat om de ongecensureerde versies van eerder door klagers advocaat overgelegde brieven. In de door hem overgelegde brieven waren gedeeltes afgeplakt. Volgens verweerster had klagers advocaat geen overleg gevoerd met haar kantoorgenoot.
4.7. Het derde stuk, de brief van 14 mei 2013, is volgens verweerster per ongeluk mee over gelegd maar heeft in de procedure inhoudelijk geen enkele rol gespeeld.
Klager en zijn advocaat hebben dat laatste niet overtuigend betwist. Nu verweerster op die brief verder ook geen beroep heeft gedaan is de klacht voor wat betreft het overleggen van de brief van 14 mei 2013 ongegrond.
4.6 Met betrekking tot de eerste twee genoemde brieven oordeelt de raad als volgt.
4.7 Dat klagers advocaat gedeeltes uit de door hem overgelegde brieven had afgeplakt en in verweersters ogen regel 12 niet had nageleefd ontslaat verweerster niet van de verplichting om harerzijds regel 12 van de gedragsregels na te leven. Alvorens ook die afgeplakte gedeelten in het geding te brengen had zij volgens die regel eerst overleg dienen te plegen met klagers advocaat, en wanneer zulks niet tot een voor haar bevredigende uitkomst had geleid zich tot de deken moeten wenden voor advies. Het doet daarbij niet ter zake of klagers advocaat zelf al dan niet regel 12 had nageleefd. Een mogelijke overtreding van die regel door de wederpartij levert geen vrijbrief op om dan ook zelf maar die regel te overtreden. Overigens is gebleken dat klagers advocaat niet zonder (poging tot) overleg met verweersters kantoorgenoot en advies van de deken heeft gehandeld. Het is volgens klagers advocaat de deken geweest die hem had geadviseerd de gedeeltes van de correspondentie af te plakken die voor het beroep in rechte op de inhoud van die brieven niet van belang waren. Dit is niet onaannemelijk. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond in zoverre het ziet op de twee genoemde brieven van verweersters kantoorgenoot aan klagers advocaat.
ad klachtonderdeel c)
4.8 Klager is in dit onderdeel van de klacht niet ontvankelijk nu hij daarbij geen eigen belang heeft. Bij dit onderdeel had alleen zijn advocaat belang, maar die heeft de klacht tegen verweerster in zijn geheel, dus ook op dit onderdeel, ingetrokken.
5 MAATREGEL
5.1 Nu verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is bestraft en de verweten gedraging begrepen moet worden tegen de achtergrond van een van beide zijden aanzienlijk verscherpte rechtsstrijd, volstaat de raad met de hiervoor onder 5.9 gemotiveerde gegrond verklaring van haar daar besproken handelen, en ziet af van oplegging van een maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart klachtonderdeel a ongegrond, onderdeel c niet ontvankelijk, en onderdeel b deels ongegrond en deels gegrond in zoverre als overwogen.
De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.
Aldus beslist door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, F.A.M. Knüppe, L.A.M.J. Pütz en H.H. Tan, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.
griffier voorzitter