Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:190

Zaaknummer

15-29

Inhoudsindicatie

De klacht betreft de berekening van een bonusfee, die de advocaat met zijn cliënt had afgesproken. De advocaat zou een bepaald percentage ontvangen van het bedrag dat in een door hem behandelde zaak aan de client zou worden uitgekeerd. De raad overweegt dat noch van de juistheid van de uitleg van klaagster noch van de juistheid van de uitleg van verweerder is gebleken en dat de tuchtrechtelijke procedure geen ruimte laat om nader tussen partijen vast te stellen wat tussen hen rechtens is omtrent de bonusfee-afspraak. Daartoe is een civielrechtelijk geding de geëigende weg. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 20 juli 2015

in de zaak 15-29

naar aanleiding van de klacht van:

de besloten vennootschap X

vertegenwoordigd door de vertegenwoordiger van X

klaagster

tegen:

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 2 maart 2015, met kenmerk RvT 14-0120/TRC/ml, door de raad ontvangen op 3 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 mei 2015 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door de vertegenwoordiger van X, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de aanbiedingsbrief van de deken d.d. 2 maart 2015 en van de daarbij gevoegde stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een procedure tegen I en M, waarin klaagster een vordering had ingesteld. De vordering had betrekking op diverse posten.

2.3    Over de financiële voorwaarden die aan de rechtsbijstand van verweerder waren verbonden is in juli en september 2011 tussen partijen gecorrespondeerd. Het verschil van mening  over de uitvoering hiervan spitst zich toe op de bonusfee die deel uitmaakt van de voorwaarden.

2.4    De e-mail wisseling van 29 juni en 1 juli 2014 bevat de volgende formulering over het door verweerder als bonusfee te ontvangen bedrag:” ….. en 40% van de geldswaarde van de vergoeding in geld die I/M aan jullie (klaagster) totaal doet toekomen ………”.

2.5    De rechtbank heeft de vordering van klaagster bij vonnis van 5 maart 2014 toegewezen tot een bedrag van ruim € 12.000, daarbij overwegende: a) dat de conventionele vordering van klaagster toewijsbaar was tot een bedrag van ruim € 38.000, b) dat de reconventionele vordering die I had ingesteld toewijsbaar was tot een bedrag van ruim € 26.000, c) dat de verbintenissen over en weer tot hun gemeenschappelijke beloop te niet waren gegaan  en d) dat daarom I (en M) per saldo € 12.000 aan klaagster diende te voldoen

2.6    Klaagster meent dat de bonusfee moet worden berekend over de resultante van ruim € 12.000, zijnde immers het “totaal” in de zin van de formulering van genoemde e-mailwisseling waarop het percentage van 40% moet worden toegepast.

2.7    Verweerder meent dat het bedrag van ruim € 38.000 het resultaat is van de procedure die hij voor klaagster heeft aangespannen en daarmee het “totaal” in de zin van de formulering van genoemde e-mailwisseling waarop het percentage van 40% moet worden toegepast. Met een tegenvordering, waaronder begrepen onbetaald gebleven facturen van I ten laste van klaagster, is bij het maken van de bonusfee-afspraak geen rekening gehouden. Verweerder heeft op basis van deze berekening aan klaagster gefactureerd.

2.8    Bij brief van 22 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    op onjuiste wijze uitvoering te geven aan de financiële afspraken die partijen maakten met het oog op door verweerder aan klaagster te verlenen rechtsbijstand, met als gevolg dat klaagster een aanzienlijk bedrag teveel heeft betaald,

b)    over de inhoud van het gewezen vonnis niet voldoende uitleg te geven,

c)    niet met klaagster de voors en tegens van een hogerberoepsprocedure te bespreken,

d)    niet te reageren op voorstellen van klaagster om tot een minnelijke regeling te komen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder weet niet of de tegenvorderingen op klaagster zich reeds in het dossier bevonden dat bij aanvang van de zaak aan hem is overhandigd. Wat hij wel weet is dat deze geen onderdeel uitmaakten van de betalingsafspraak. De tegenvorderingen werden door klaagster niet betwist en hadden betrekking op facturen die hoe dan ook betaald moesten worden. Doordat deze tegenvorderingen zijn verrekend heeft klaagster zich  de rente over deze bedragen kunnen besparen. Deze besparing heeft verweerder bij zijn berekening van de bonusfee nog niet eens meegenomen.

4.2    Over hoger beroep is wel degelijk gesproken maar de door klaagster voorgestelde financiële voorwaarden waren voor verweerder niet aanvaardbaar. Klaagster verlangde van verweerder dat hij het hoger beroep voor eigen risico zou behandelen. Over het vonnis is klaagster deugdelijk geïnformeerd.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Ter zitting is namens klaagster gesteld dat klaagster en verweerder zich in de procedure volledig hebben geconcentreerd op de vordering van klaagster. In het vonnis is vervolgens een aanzienlijke tegenvordering van I op klaagster met de vordering van klaagster op I verrekend.

Partijen zijn het niet eens over de uitleg van de afspraken over de door verweerder te ontvangen bonusfee. Hun visies staan lijnrecht tegenover elkaar. Klaagster stelt dat deze berekend moet worden over de winst die klaagster heeft ontvangen, zijnde het saldo van de vorderingen over en weer zoals dat in het vonnis is vastgesteld. Verweerder stelt dat deze tegenvorderingen niet bij de bonusafspraken zijn betrokken en dat het alleen ging om de vorderingen die bij aanvang van de zaak aan hem ter behandeling zijn gegeven en waarvan de hoogte in rechte zou worden vastgesteld.

Noch van de juistheid van de uitleg van klaagster noch van de juistheid van de uitleg van verweerder is, in het kader van deze tuchtrechtelijke procedure, gebleken. Die procedure laat ook geen ruimte om nader tussen partijen vast te stellen wat tussen hen rechtens is omtrent de bonusfee-afspraak. Daartoe is immers een civielrechtelijk geding de geëigende weg. Dat klaagster gelijk heeft met haar uitleg en dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om overeenkomstig die uitleg te declareren, is dan ook niet komen vast te staan. Daarmee is ook niet komen vast te staan dat verweerder, door te handelen zoals hij heeft gedaan, tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b

Bij de stukken bevindt zich een brief van een kantoorgenoot van verweerder van 13 maart 2014 aan klaagster, waarin uitleg wordt gegeven over de inhoud van het vonnis. Door klaagster is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder voor wat betreft de uitleg van de vonnis een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Tussen partijen staat vast dat gesproken is over het instellen van hoger beroep, waarbij verweerder in de visie van klaagster de kosten voor eigen risico zou moeten nemen. Ook in de eerder genoemde brief van de kantoorgenoot van verweerder is aandacht besteed aan de mogelijkheid van hoger beroep. In dit een en ander ligt besloten dat ook over de voor- en nadelen van hoger beroep is gesproken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel d.

In dit klachtonderdeel wordt verweerder het verwijt gemaakt dat hij niet heeft gereageerd op het schikkingsvoorstel van klaagster. Nog daargelaten of van verweerder in tuchtrechtelijke zin verlangd kon worden dat hij op dit schikkingsvoorstel zou reageren, overweegt de raad dat uit het klachtdossier blijkt dat verweerder wel degelijk heeft gereageerd, zij het niet positief. Dit laatste stond verweerder vrij. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, K.J. Verrips, R.P.F. van der Mark en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2015.

griffier    voorzitter