Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:186
Zaaknummer
15-27
Inhoudsindicatie
Na beslissing voorlopige voorzieningen niet tijdig binnen 4 weken echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt, en zelfs bij klaagster de indruk gewekt dat de termijn daarvoor 6 weken zou zijn. Gegrond, enkele waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 13 juli 2015
in de zaak 15-27
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 27 februari 2015 met kenmerk [x], door de raad ontvangen op 2 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerder. Klaagster werd vergezeld door de heer [B], verweerder door mr. [A], advocaat te [C]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingbrief van de deken met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft zich begin juni 2012 tot verweerder gewend voor bijstand inzake verlenging van de ondertoezichtstelling van haar kinderen en een mogelijke echtscheiding.
2.3 Verweerder heeft direct op 4 juni 2012 het bureau Jeugdzorg aangeschreven met verzoek om toezending van de oproep alsmede indicatiestelling zodat hij die met klaagster zou kunnen bespreken.
2.4 Daarnaast heeft verweerder bij brief d.d. 6 juli 2012 klaagsters echtgenoot aangeschreven over klaagsters wens een echtscheidingsprocedure in gang te zetten, met voorstellen voor het maken van voorlopige afspraken.
2.5 Verweerder heeft bij mail van eveneens 6 juni 2012 klaagster op de hoogte gesteld van voormelde brieven, aangegeven welke onderwerpen verder bespreking behoeven en de afspraak voor een vervolggesprek bevestigd op 12 juni 2012. Tevens heeft verweerder klaagster daarin geïnformeerd dat hij een toevoeging voor haar had aangevraagd en voor meer informatie daarover verwezen naar de website van de raad voor rechtsbijstand en de website van zijn kantoor. Bijgevoegd was tevens een opdrachtbevestiging met algemene voorwaarden, met voorstel aan klaagster die bij de volgende afspraak op 12 juni 2012 te ondertekenen. Ondertekening heeft niet plaats gevonden.
2.6 Op 6 juli 2012 is een toevoeging afgegeven voor de echtscheiding met oplegging van een eigen bijdrage van € 510,00. Klaagster is daarop aangemerkt als alleenstaande. De daarop vermelde termijn voor het maken van bezwaar bedroeg 6 weken, en liep af op 17 augustus 2012.
Op 14 juni 2012 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd voor de verlenging ondertoezichtstelling. Daarop is op 17 juli 2012 een toevoeging afgegeven met eveneens oplegging van een eigen bijdrage van € 510,00 voor klaagsters als alleenstaande. De termijn voor het maken van bezwaar liep af op 28 augustus 2012.
2.7 Bij mails van 9 respectievelijk 16 juli 2012 heeft verweerder klaagster verzocht om betaling van de opgelegde eigen bijdragen.
2.8 Op 12 juli 2012 heeft de behandeling plaats gevonden van de verlenging onder toezichtstelling. Klaagster is daar niet persoonlijk verschenen. Bij beschikking van diezelfde dag is de ondertoezichtstelling verlengd.
2.9 Bij mail van 30 juli 2012 heeft verweerder klaagster gerappelleerd tot betaling van de eigen bijdrage voor de echtscheiding. Klaagster heeft daarop bericht dat zij na 2 augustus 2012 terug zou zijn van vakantie.
2.10 Bij mail van 21 augustus 2012 heeft verweerder opnieuw gerappelleerd voor de eigen bijdrage echtscheiding. Klaagster heeft zich daarop bij mail van 21 augustus 2012 geëxcuseerd dat zij nog niet had geantwoord, laten weten dat zij had besloten voorlopig alles in de ijskast te laten liggen en zich te concentreren op de systeemtherapie en laten weten dat zij zich verbaasde over de hoogte van de eigen bijdrage aangezien zij eind 2011 van de raad voor rechtsbijstand bericht had gekregen dat voor haar een eigen bijdrage van € 125,00 zou gelden. Zij zou contact opnemen voor verdere informatie met de raad voor rechtsbijstand.
2.11 In januari 2014 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerder gewend naar aanleiding van de beschikking uithuisplaatsing van haar zoon d.d. 16 januari 2014. Bij het afgeven van de stukken door de heer Bos heeft verweerder aan hem de nog openstaande nota voor de eigen bijdrage op de toevoeging voor de onder toezichtstelling uit 2012 ad € 510,00 ter betaling door klaagster mee gegeven.
2.12 Bij brief d.d. 20 januari 2014 heeft verweerder aan klaagster de opdracht voor het verlenen van verdere bijstand in de echtscheidingsprocedure bevestigd. Die was opgestart door mr. [L]; hij zou diens toevoeging aan zijn kantoor laten muteren. Dat is gebeurd op 5 februari 2014. Bij die beslissing is bepaald dat klaagster opnieuw een eigen bijdrage van € 335,00 diende te betalen.
Tevens heeft verweerder daarbij uitleg gegeven over het voorwaardelijke karakter van de toevoeging en zijn uurtarief voor het geval de toevoeging achteraf wegens het bereikte resultaat zou worden ingetrokken.
Klaagster heeft de opdrachtbevestiging voor akkoord getekend.
2.13 In zijn brief van 20 januari 2014 heeft verweerder tevens verzocht om betaling van de eigen bijdrage van € 510,00 terzake de toevoeging voor de ondertoezichtstelling uit 2012.
2.14 Op 21 januari 2014 heeft verweerder klaagster bijgestaan tijdens de mondelinge behandeling van haar verzoek om voorlopige voorzieningen.
2.15 Eveneens op 21 januari 2014 heeft verweerder tevens een toevoeging aangevraagd voor de uithuisplaatsing. Die is op 27 januari 2014 verleend, met oplegging van een eigen bijdrage van € 196,00.
2.16 Bij mail van 22 januari 2014 heeft verweerder de afspraak bevestigd dat zij begin van de week daarop een afspraak zouden maken om de gang van zaken rond het hoger beroep uithuisplaatsing van klaagsters zoon te bespreken. Hij heeft klaagster daarbij herinnerd aan het nog openstaande deel van de eigen bijdrage voor de toevoeging van juli 2012 voor de ondertoezichtstelling destijds.
2.17 Op 29 januari 2014 heeft verweerder een bespreking gevoerd met klaagster waar ook de heer [B] bij aanwezig was. Verweerder heeft nog diezelfde dag bevestigd wat zij hadden besproken. Zij zouden het hoger beroep tegen de uithuisplaatsing nog even afwachten totdat de rechter de volgende week een beslissing zou hebben genomen over de voorlopige voorzieningen. Voorts dat zij hadden gesproken over het verloop van het contact tussen klaagster en haar zoon de dag daarvoor alsmede de in de toekomst te nemen vervolgstappen.
2.18 De heer [B] heeft de dag daarna op 30 januari 2014 per mail uitdrukking gegeven aan hun ontevredenheid over het gesprek. Zij hadden dat ervaren als praten om te praten en dat had in hun ogen ook telefonisch gekund. Hij drong erop aan dat verweerder dat gesprek niet als declarabel uur zou verrekenen.
2.19 Bij beslissing voorlopige voorzieningen d.d. 4 februari 2014 heeft de rechtbank bepaald dat klaagster bij uitsluiting gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning, dat haar dochter voorlopig aan haar werd toevertrouwd, dat de man hypotheek- en eigenaarslasten van de woning diende te betalen en dat de man voor klaagster € 63,00 per maand alimentatie diende te betalen en ten behoeve van de dochter € 380,00 per maand.
2.20 Bij mail van 11 februari 2014 heeft verweerder klaagster geïnformeerd over de door haar op de gemuteerde toevoeging verschuldigde eigen bijdrage van € 335,00 alsmede het griffierecht voor de echtscheidingsprocedure, € 77,00. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij na ontvangst van deze bedragen de echtscheiding kon opstarten. Hij verzocht klaagster er daarbij rekening mee te houden dat dit laatste binnen zes weken na de beschikking voorlopige voorzieningen diende te gebeuren.
2.21 Bij mail van 25 februari 2014 heeft verweerder aan klaagster bericht dat hij conform hetgeen zij de week daarvoor uitgebreid hadden besproken, bereid was hoger beroep tegen de uithuisplaatsing in te stellen. Tevens meldde verweerder in die mail dat zij binnenkort het verzoekschrift tot echtscheiding moesten opstellen omdat anders de voorlopige voorziening zou verlopen, en vroeg hij aandacht voor de te betalen eigen bijdragen.
2.22 Bij mail van eveneens 25 februari 2014 heeft verweerder aan klaagster een overzicht gestuurd van de nog door haar verschuldigde bedragen, te weten de eigen bijdrage op de gemuteerde toevoeging ad € 335,00, griffierecht voor de echtscheiding ad € 77,00 en de eigen bijdrage voor hoger beroep uithuisplaatsing ad € 196,00, in totaal € 608,00.
2.23 Bij mail van 6 maart 2014 heeft verweerder aan klaagster het volgende onder de aandacht gebracht.
- Er is een onwerkbare situatie ontstaan omdat klaagster niet meer reageert op zijn telefoontjes en zich ontstemd heeft getoond over zijn in zijn ogen redelijke verzoeken om betaling van eigen bijdragen en griffierecht
- Hij wijst op artikel 821 lid 4 van het wetboek van rechtsvordering waarin is bepaald dat de voorlopige voorzieningen vervallen wanneer niet binnen 4 weken het echtscheidingsverzoek is ingediend. Om die reden heeft hij een zo goed mogelijk in haar belang geredigeerd echtscheidingsverzoek ingediend.
- Hij wil binnen 14 dagen van klaagster vernemen of zij bereid is om met hem te spreken over de onwerkbare situatie.
2.24 Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 6 maart 2014 ingediend en op 7 maart 2014 door de rechtbank ontvangen.
2.25 Op 18 maart 2014 zijn klaagster en verweerder weer met elkaar in gesprek gekomen, zowel over de echtscheidingsprocedure als de uithuisplaatsing, en de wens van klaagsters zoon om in de echtscheidingsprocedure door de rechtbank te worden gehoord. Tevens hebben zij gesproken over de kwestie van de betaling van de eigen bijdragen en griffierecht. Verweerder heeft in zijn mail van die dag ter bevestiging van het gesprek vastgelegd dat klaagster toezei de verschuldigde bedragen binnen één week over te maken, alsmede dat hij aan haar een pro forma declaratie ter hand stelde voor het geval dat de zaak op betaalde basis zou moeten worden afgewikkeld.
2.26 Bij mail van 31 maart 2014 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat zij zich voor de uithuisplaatsing heeft gewend tot een andere terzake gespecialiseerde advocaat en deze heeft gevraagd vanwege het gemak en overzicht ook de echtscheiding verder af te wikkelen.
2.27 Bij brief van 14 juli 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder
a) een toevoeging heeft aangevraagd voor het hoger beroep tegen de uithuisplaatsing van de zoon van klaagster, terwijl dat hoger beroep nooit is ingesteld;
b) de betaling van een declaratie voor een eigen bijdrage uit 2012 als voorwaarde heeft gesteld voor het in behandeling nemen van haar echtscheiding in 2014;
c) verzuimd heeft om tijdig binnen 4 weken na de beschikking voorlopige voorzieningen het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank in te dienen, met als gevolg dat de voorlopige voorzieningen waaronder een alimentatieverplichting waren komen te vervallen;
d) niet transparant is geweest met zijn declaraties; de eigen bijdrages waren bij verweerder veel hoger dan bij de opvolgend advocaat; dat was een gevolg van onjuiste gegevens op de toevoegingsaanvraag waar verweerder had vermeld dat zij alleenstaande was terwijl klaagster meerdere thuiswonende minderjarige kinderen had. Ook staan de pro forma declaraties qua aantallen uren niet in verhouding tot de daadwerkelijk verleende bijstand.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
ad klachtonderdeel a)
Zoals hiervoor onder de feiten is weergegeven (2.11, 16, 17, 20 en 24 ) hebben klaagster en verweerder meerdere malen gesproken over de uithuisplaatsing. Dat uiteindelijk er voor is gekozen geen hoger beroep in te stellen – verweerder had haar dat geadviseerd omdat zulks zijns inziens eerder tegen de haren van Jeugdzorg in zou strijken dan dat het zou kunnen bijdragen aan een beëindiging van de uithuisplaatsing – neemt niet weg dat verweerder zich terdege in de feiten en omstandigheden rond de uithuisplaatsing heeft verdiept en samen met klaagster een koers heeft uitgezet. Dat rechtvaardigde dat hij voor de advisering van klaagster in deze een toevoeging heeft aangevraagd en haar de daarop vastgestelde eigen bijdrage in rekening heeft gebracht. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
ad klachtonderdeel b)
4.2 De eigen bijdrage uit 2012 die nog open stond betrof de eigen bijdrage voor de bijstand in de procedure verlenging onder toezichtstelling. Verweerder heeft in die kwestie met klaagster mee gedacht en klaagster was er van op de hoogte (zie hiervoor het feitelijk relaas onder 2.2 t/m 2.8) dat verweerder een toevoeging had aangevraagd, bureau jeugdzorg had aangeschreven, en zich in de procedure bij de rechtbank had gesteld. Niet valt in te zien waarom verweerder in januari 2014 betaling van de eigen bijdrage op die toevoeging uit 2012 niet als voorwaarde voor het op zich nemen van een nieuwe zaak voor klaagster als voorwaarde mocht stellen. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
ad klachtonderdeel c)
4.3 Vast staat dat verweerder het verzoekschrift tot echtscheiding te laat heeft ingediend. De termijn daarvoor verstreek 4 weken na de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 februari 2014 op 4 maart 2014. Het verzoekschrift is eerst op 7 maart 2014 en dus te laat door de rechtbank ontvangen. Na eerder in de correspondentie met de deken te hebben betwist dat hij daarmee te laat was heeft verweerder zulks ter zitting erkend. Dat verweerder in die periode moeilijk contact met klaagster kon krijgen en zij ook haar eigen bijdrage niet betaalde ontsloeg verweerder niet van de verplichting de 4 weken termijn te bewaken, en aan klaagster tijdig duidelijk te maken dat wanneer hij geen tijdige betaling zou ontvangen hij het verzoekschrift niet zou indienen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Hij heeft daarentegen in zijn mail van 11 februari 2014 klaagster op het verkeerde been gezet door te schrijven dat de termijn voor indiening 6 weken in plaats van 4 weken bedroeg. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
klachtonderdeel d)
4.4 De raad heeft geen aanwijzing gevonden dat verweerder niet transparant is geweest bij het in rekening brengen van de verschuldigde bedragen aan klaagster. Zij ontving steeds rechtstreeks van de raad voor rechtsbijstand bericht van de verleende toevoegingen en de daarbij opgelegde eigen bijdragen. Indien zij het daar niet mee eens was had zij zoals onderaan de desbetreffende toevoegingsbeslissingen stond vermeld binnen 6 weken bezwaar kunnen maken bij die raad. Dat heeft zij niet gedaan.
4.5 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in de toevoegingsaanvraag klaagster had vermeld als alleenstaande. Dat vond zijn oorzaak in de omstandigheid dat zij in het inleidende gesprek met hem te kennen had gegeven mogelijk niet terug te willen keren in de echtelijke woning. Toen zij later toch terugkeerde had die wijziging en daarmee onjuistheid in de grondslag van de toevoegingsbeslissing in bezwaar hersteld kunnen worden.
4.6 Dat verweer treft doel. Verweerder heeft op het moment van de aanvraag deze zo kunnen inrichten als hij heeft gedaan. Het was in dit geval aan klaagster zelf om na kennisneming van de toevoegingsbeslissingen aan de bel te trekken, hetzij bij verweerder zelf hetzij bij de raad voor rechtsbijstand. Dat heeft zij niet gedaan.
4.7 Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder pro forma in rekening gebrachte uren niet in verhouding staan tot de daadwerkelijk bestede tijd.
4.8 Dit klachtonderdeel wordt dan ook eveneens als ongegrond afgewezen.
5 MAATREGEL
5.1 De raad is van oordeel dat aan verweerder ter zake het gegrond bevonden onderdeel de hierna te noemen maatregel dient te worden opgelegd.
Verweerder had als advocaat in familiezaken zonder meer op de hoogte dienen te zijn van de 4 wekentermijn na de beslissing voorlopige voorzieningen. Hij had klaagster niet verkeerd voor mogen lichten. Hij is er voor verantwoordelijk dat klaagster van de termijnoverschrijding veel nadeel heeft ondervonden doordat zij vreesde voor terugkeer van haar man in de echtelijke woning, de alimentatiebetalingen werden gestaakt, en het de nodige tijd en moeite van haar advocaat heeft gekost om de alimentatiebetalingen weer op gang te krijgen.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart klachtonderdelen a, b en d ongegrond en onderdeel c gegrond.
Aan verweerder wordt ter zake het gegrond bevonden onderdeel de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
Aldus gewezen door : mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. E. Bige, F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2015.
griffier voorzitter