Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:145
Zaaknummer
17-669/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft zich in een arbitrageprocedure waarin klager geen partij was negatief over klager uitgelaten. De gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een besloten procedure, waarin betrokkenen geheimhouding zijn overeengekomen en processtukken niet worden gepubliceerd. Voor verweerder golden minder beperkingen bij het doen van scherpe of kritische uitlatingen, dan in een openbare procedure. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 2 juli 2018
in de zaak 17-669/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
1. klager
wonende te
2. (…) BV
gevestigd te
klagers
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. S
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 4 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 augustus 2017 met kenmerk R 2017/72 ml/mb, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager sub 1 (hierna: klager) is statutair directeur van klaagster sub 2 (hierna: de holding). Klager is advocaat geweest en heeft vanaf 2003 opgetreden als vaste advocaat van de holding.
2.2 De holding is een houdstermaatschappij die aan het hoofd staat van een groep rechtspersonen. Het zwaartepunt van de activiteiten van de rechtspersonen ligt bij keukenproductie en –verkoop en onroerende zaken.
2.3 De holding is opgericht door de heer MS Sr. Bij leven van MS Sr hebben zijn vijf kinderen van hem ieder een evenredig belang in (de certificaten van) de aandelen van de holding gekregen. Bij twee van de vijf kinderen is dat via een “Liechtensteinse Anstalt” gegaan. In 1997 heeft MS Sr (in ieder geval) zijn drie oudste kinderen (hierna aan te duiden als MWS, KDS en MMS) als commissarissen van de holding benoemd.
2.4 In april 1999 is MS Sr overleden. De feitelijke leiding over de holding is na het overlijden van MS Sr gevoerd door MWS.
2.5 MWS is na het overlijden van MS Sr benoemd als executeur testamentair van de nalatenschap.
2.6 In 2009 hebben de vijf kinderen van MS Sr hun geschillen over, zakelijk weergegeven, de verdeling van de nalatenschap geregeld en is tussen hen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Als gevolg van deze overeenkomst zijn twee van de vijf kinderen, de jongsten uit het tweede huwelijk van MS Sr, uitgekocht. Nadien waren MWS, KDS en MMS, allen kinderen uit het eerste huwelijk van MS Sr, statutair bestuurders en commissarissen van de holding.
2.7 Op 1 oktober 2009 is klager aangetreden als statutair directeur van de holding. Klager heeft toen zijn advocatenpraktijk neergelegd. Met zijn aantreden zijn MWS, KDS en MMS als bestuurders teruggetreden en waren zij slechts nog commissarissen van de holding.
2.8 Klager heeft op enig moment besloten de holding fiscaal te laten inkeren, nadat hem was gebleken van, zakelijk weergegeven, onregelmatigheden in de (financiële) huishouding van de holding.
2.9 In mei 2013 hebben MWS enerzijds en KDS en MMS anderzijds een “settlement agreement” (hierna: de SA 2013) gesloten. De holding was daarbij niet betrokken. In de SA 2013 hebben de partijen bij die overeenkomst afspraken gemaakt over de volgens hen gewenste governance structuur van de holding. De SA 2013 zou een einde moeten maken aan een familieconflict tussen MWS, KDS en MMS. In de SA 2013 is onder meer overeengekomen dat klager als bestuurder van de holding zal defungeren.
2.10 MWS is tot “de herfst” van 2013 president-commissaris van de holding geweest. Nadien is hij niet herbenoemd.
2.11 Een stichting administratiekantoor (hierna: de STAK) is eigenaar van de aandelen van de holding.
2.12 Op 2 april 2015 hebben MWS en zijn Liechtensteinse Anstalt een procedure bij de rechtbank ingesteld tegen de holding en de STAK. Daarin wordt, zakelijk weergegeven, vernietiging gevorderd van vennootschappelijke besluiten die in strijd met de uitgangspunten van de SA 2013 zijn genomen en het herstel van de vennootschappelijke orde zodat die in overeenstemming met de uitgangspunten van de SA 2013 is.
2.13 Eind april 2015 heeft MWS tezamen met zijn Liechtensteinse Anstalt, een arbitrageprocedure gestart tegen zijn zussen KDS en MMS en tegen de Liechtensteinse Anstalt van KDS. Inzet van de arbitrageprocedure is, zakelijk weergegeven, nakoming van de SA 2013. De zussen hebben in de arbitrageprocedure een tegenvordering ingesteld die, zakelijk weergegeven, strekt tot vernietiging van de SA 2013.
2.14 MWS laat zich sinds december 2015 in de procedure tegen de holding en in de procedure tegen zijn zussen bijstaan door verweerder.
2.15 In de arbitrageprocedure heeft verweerder, namens zijn cliënten, op 13 september 2016 een “Statement of Reply” ingediend.
2.16 Op 27 september 2016 heeft in de rechtbankprocedure een zitting plaatsgevonden waarin partijen pleidooi hebben gehouden in een door verweerder ingesteld bevoegdheidsincident.
2.17 Op 25 oktober 2016 heeft verweerder een “Statement of Rejoinder to Counterclaim” ingediend in de arbitrageprocedure.
2.18 Klager heeft in de arbitrageprocedure op 25 oktober 2016 een schriftelijke verklaring afgelegd.
2.19 In de arbitrageprocedure is op 26 oktober 2017 vonnis gewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich lasterlijk en onrechtmatig uitgelaten over klager in de arbitrageprocedure waarin klager geen partij is en waarin hij zich daarom niet heeft kunnen verweren. Het gaat om uitlatingen over klager in de Statement of Reply en in de Statement of Rejoinder to Counterclaim.
b) Verweerder heeft tijdens het pleidooi op 27 september 2016 een leugenachtige mededeling gedaan.
Klachtonderdeel a)
3.2 Klager heeft gesteld dat hij in de Statement of Reply stelselmatig en op alle mogelijke manieren zwart is gemaakt. Zijn persoonlijke integriteit wordt aangetast en in twijfel getrokken, terwijl klager zich niet heeft kunnen verweren omdat hij geen partij is in de arbitrageprocedure. Volgens klager heeft verweerder een beeld geschetst dat klager een persoonlijke kruistocht tegen MWS zou zijn begonnen en uit eigen belang alles in het werk zou hebben gesteld om MWS buiten de deuren van de onderneming te zetten. Klager zou daarbij volstrekt onnodig en onverantwoord de fiscus hebben ingelicht met als doel zijn positie bij de holding te behouden. Het door verweerder van klager geschetste beeld is feitelijk onjuist en dat blijkt volgens klager onder meer uit twee fiscale rapporten waarin wordt geoordeeld over het handelen van MWS. Waar klager de onderneming heeft behoed voor de financiële ondergang, heeft verweerder de mestkar over hem uitgestort. Volgens klager is dat alles onzorgvuldig en onacceptabel.
3.3 In de Statement of Rejoinder heeft verweerder het bovenstaande nog eens overgedaan, aldus klager. Verweerder heeft de rol van klager nog zwaarder aangezet en er is opnieuw op een bijzonder onzorgvuldige wijze een complottheorie geschetst waarin klager als malafide bestuurder wordt neergezet. Daarbij zijn relevante en bij verweerder bekende feiten en omstandigheden verzwegen voor de arbiters met als enig doel om de arbiters te misleiden.
3.4 Op 22 april 2018 hebben klagers het arbitraal vonnis overgelegd. Daaruit blijkt volgens hen “glashelder hoe flagrant frauduleus het gedrag van de cliënten van [verweerder] is geweest en (daarmee dus ook) hoe onheus en lasterlijk zijn beweringen over [de holding] en [klager] zijn”. Klagers hebben in het bijzonder gewezen op hoofdstuk 8 van het vonnis, pagina’s 30-46 en randnummer 8.56.
Klachtonderdeel b)
3.5 Verweerder heeft tijdens het pleidooi een beroep gedaan op bepaalde jurisprudentie waarin de woonplaats en de taalbeheersing van bestuurders een rol speelden. Volgens klager heeft verweerder in dat verband verklaard dat MWS nauwelijks Nederlands spreekt en dat hij met MWS in het Engels communiceert. Volgens klager is deze verklaring leugenachtig en heeft verweerder deze op eigen initiatief gedaan, zonder dat dit door zijn cliënt van hem werd gevraagd. Klager acht het ontoelaatbaar dat een advocaat op deze wijze heeft geprobeerd een rechter te overtuigen van het gelijk van zijn cliënten.
3.6 Op de stellingen die klager voor het overige aan zijn klachten ten grondslag heeft gelegd wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 VERWEER
Klachtonderdeel a)
4.1 Verweerder heeft uiteengezet dat de arbitrageprocedure is terug te voeren op een familieconflict tussen MWS en zijn zussen KDS en MMS. De onenigheid leek te zijn bijgelegd met het tot stand komen van de SA 2013. Omdat de zussen nakoming van de SA 2013 weigerden heeft MWS de arbitrageprocedure gestart.
4.2 Volgens verweerder zijn de verwijten die partijen elkaar maken in de arbitrageprocedure en in de rechtbankprocedure “niet mals” en ze worden “op hoge toon geuit”. Volgens de cliënt van verweerder worden onterechte beschuldigingen aan zijn adres geuit en mag hij deze op stevige toon weerspreken. Het aandeel van klagers in de gang van zaken is de cliënten van verweerder pas gebleken in de arbitrageprocedure, aan de hand van de daar beschikbaar gekomen feiten en documenten. Volgens verweerder hadden zijn cliënten voldoende grond om aan te nemen dat klager zich actief heeft verzet tegen implementatie van de SA 2013 en mochten zij dit in krachtige bewoordingen over het voetlicht brengen. In de toon van de processtukken van de zijde van de cliënten van verweerder wordt ook de teleurstelling van MWS in klager tot uitdrukking gebracht. Daar komt bij dat door de wederpartij in de arbitrageprocedure ook een uiterst negatief beeld van MWS is geschetst. Het uiteenzetten van de rol van klager was volgens verweerder noodzakelijk; alleen op die manier kon duidelijk worden gemaakt dat en waarom de zussen weigerden uitvoering te geven aan de SA.
4.3 Volgens verweerder staat vast dat klagers over alle processtukken uit de arbitrageprocedure beschikken en bestaan aanwijzingen dat zij betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de processtukken. Door verweerders in de arbitrageprocedure (KDS en MMS) is ook verweer gevoerd tegen de wijze waarop klager door eiser in die procedure (MWS) is geschetst.
4.4 Verweerder heeft in relatie tot de Statement of Reply nog aangevoerd dat dit een syntheseconclusie is waarin de vorige conclusie, de Request for Arbitration uit april 2015, is geïntegreerd. Volgens verweerder zijn veel van de standpunten waarover klagers klagen ingenomen in de Request for Arbitration en aldus vóór de betrokkenheid van verweerder bij de arbitrageprocedure.
4.5 Verweerder heeft tot slot aangevoerd dat de uitlatingen zijn gedaan in een arbitrageprocedure, waarin vertrouwelijkheid is afgesproken.
Klachtonderdeel b)
4.6 In de rechtbank procedure is verweerder pas in december 2015 gaan optreden voor MWS.
4.7 Verweerder heeft zich ter zitting bij de rechtbank over het gewraakte onderwerp uitgelaten, in die zin dat de primaire taal van MWS Deens is. Engels is zijn tweede taal. Duits en Nederlands beheerst hij, maar minder dan het Deens en het Engels. Verweerder en MWS communiceren hoofdzakelijk in het Engels. Verweerder heeft ondervonden dat MWS minder bedreven is in het Nederlands en vaak (de betekenis van) Nederlandse woorden mist.
4.8 Verweerder heeft verder aangevoerd dat in het proces-verbaal van het pleidooi in het incident niets is opgenomen over de taalbeheersing van MWS. De advocaat van klagers heeft de rechtbank een brief gezonden met het verzoek het proces-verbaal aan te vullen met de opmerking die verweerder volgens hen had gemaakt over de taalbeheersing van MWS. Verweerder heeft daarop gereageerd en de rechtbank heeft beide brieven aan het proces-verbaal gehecht, zonder verdere wijziging van het proces-verbaal.
4.9 Uit een vóór de betrokkenheid van verweerder bij de zaak in het Nederlands opgestelde dagvaarding, waaruit zou blijken dat MWS het Nederlands wel beheerst, kan volgens verweerder niet worden afgeleid dat hij ter zitting op 27 september 2016 heeft gelogen over dat onderwerp. Verweerder wijst er verder nog op dat klagers in de rechtbankprocedure nog verweer kunnen voeren.
4.10 Op hetgeen verweerder verder heeft aangevoerd tegen de klachtonderdelen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 De raad begrijpt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat, voor zover een tuchtrechtelijke grens is overschreden met de uitlatingen die in de Request for Arbitration zijn ingenomen en herhaald in de Statement of Reply, dit jegens hem niet verwijtbaar is.
5.2 Klager heeft niet weersproken dat een deel van de standpunten uit de Statement of Reply een herhaling zijn van de standpunten uit de Request for Arbitration en dat verweerder niet betrokken was bij de zaak toen de arbitrageprocedure werd ingesteld. De raad is met verweerder van oordeel dat de uitlatingen die zijn gedaan in de Request for Arbitration en herhaald in de Statement of Reply niet aan hem toegeschreven kunnen worden. Hierbij is van belang dat de omstandigheid dat verweerder de uitlatingen heeft herhaald verband houdt met de wijze van procesvoering en dat verweerder bij het opstellen van de syntheseconclusie niet zonder meer een eigen afweging kon maken ten aanzien van de in te nemen of te herhalen standpunten. Gelet op dit alles is de klacht in zoverre ongegrond. De betreffende klachtonderdelen behoeven geen inhoudelijke bespreking.
5.3 Klagers verwijten verweerder dat hij een onafhankelijk lid van de raad van commissarissen van de holding “crony” heeft genoemd en heeft aangeduid als een “failed and unemployed banker”. Deze uitingen zijn niet geadresseerd aan klagers. Dit betekent dat zij geen belang hebben bij dit onderdeel van de klacht en dat zij in zoverre niet-ontvankelijk zijn in de klacht.
5.4 Ten aanzien van de resterende uitlatingen overweegt de raad het volgende. Klagers verwijten verweerder in de kern dat hij zich in grievende bewoordingen heeft uitgelaten over klager en een ongefundeerd en onjuist beeld van hem heeft geschetst. Dit alles is gebeurd in een arbitrageprocedure waarin klager geen verweer heeft kunnen voeren omdat hij daarin geen partij is. Met de onterechte negatieve uitlatingen is verweerder er bovendien aan voorbij gegaan dat klager zich sinds zijn aantreden bij de holding heeft ingezet om het familiebedrijf met circa 800 werknemers draaiende te houden, terwijl de familie onderling verwikkeld is in een ernstig conflict.
5.5 Bij de beoordeling van de klacht geldt dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de ander onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
5.6 Bij de beoordeling van deze klacht geldt verder dat de gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een besloten procedure. Partijen bij de arbitrageprocedure zijn geheimhouding overeengekomen, de zittingen in de procedure zijn niet openbaar en het vonnis wordt niet gepubliceerd. De gewraakte uitlatingen zijn aldus slechts gericht aan een selecte groep van arbiters, procespartijen en hun advocaten. Dit alles betekent dat voor de advocaat minder beperkingen gelden ten aanzien van het doen van scherpe of kritische uitlatingen. Het risico dat dergelijke uitlatingen de betrokkene over wie de uitlatingen gaan (onevenredig) benadelen is immers geringer dan wanneer sprake is van een openbare procedure.
5.7 De raad stelt vast dat de conclusies van de zijde van MWS in de arbitrageprocedure kritisch zijn over de rol van klager. In relatie tot de persoon van klager en zijn rol binnen de onderneming zijn woorden gebruikt met een negatieve en soms suggestieve lading. Of van de zijde van de zussen in de arbitrage op een vergelijkbare wijze is geprocedeerd en of ook door hen vergelijkbare negatieve of suggestieve bewoordingen zijn gebruikt ten aanzien van de persoon en de rol van MWS, kan niet worden vastgesteld; deze stukken zijn in deze klachtprocedure niet overgelegd. Verweerder heeft hierover echter onweersproken gezegd dat de verwijten die de partijen in de arbitrageprocedure elkaar maken “niet mals” zijn en “op hoge toon” worden geuit. De raad heeft gelet op dit alles geen grond om aan te nemen dat verweerder het debat in scherpere bewoordingen heeft gevoerd dan de wederpartij in de arbitrageprocedure.
5.8 Verder geldt dat verweerder ter zitting onweersproken heeft verklaard dat hij in de (openbare) procedure voor de rechtbank met toestemming van de wederpartij wel enkele bijlagen uit de arbitrage heeft overgelegd, maar niet de conclusies (van de zijde van de cliënt van verweerder). De kring van personen die kennis heeft kunnen nemen is aldus nog steeds beperkt tot de kring van personen en functionarissen die geheimhouding zijn overeengekomen, de arbiters, de partijen bij de arbitrageprocedure en hun advocaten.
5.9 Zoals eerder al overwogen is klager geen partij in de arbitrage. Hij behoort aldus niet tot de personen voor wie de inhoud van de procedure en de processtukken kenbaar is. Dat klager toch kennis heeft kunnen nemen en genomen van de inhoud van de stukken, is te wijten aan omstandigheden die zich buiten de invloedssfeer van verweerder bevinden. Verweerder heeft bij het opstellen van de processtukken geen rekening hoeven houden met die omstandigheden.
5.10 In aanmerking genomen wat de raad hiervoor in 5.4 tot en met 5.9 heeft overwogen, komt de raad tot het oordeel dat verweerder de grenzen van hetgeen tuchtrechtelijk toelaatbaar is niet heeft overschreden met de gewraakte uitlatingen.
5.11 De omstandigheid dat klager zich niet zelf heeft kunnen verweren tegen de gewraakte uitlatingen maakt dit niet anders. De raad voegt toe dat het tuchtrecht geen platform is waarbinnen de (on)juistheid van de uitlatingen van verweerder over klager beoordeeld kunnen worden.
5.12 Klager heeft zich, zo begrijpt de raad, in dit verband op het standpunt gesteld dat de juistheid van zijn stellingen in deze klachtprocedure blijkt uit het arbitraal vonnis van 26 oktober 2017, in het bijzonder uit hoofdstuk 8. De raad verwerpt dit standpunt en licht dit als volgt toe.
5.13 In hoofdstuk 8 van het arbitraal vonnis heeft het tribunaal geoordeeld dat, zakelijk weergegeven, MWS zijn zussen niet heeft voorzien van alle voor het sluiten (van alle onderdelen) van de SA 2013 relevante informatie. Het tribunaal heeft het handelen van MWS daarbij als frauduleus bestempeld. Het tribunaal heeft echter ook geoordeeld dat aannemelijk is dat de zussen, ook als zij hadden beschikt over alle relevante informatie, hadden ingestemd met bepaalde onderdelen van de SA 2013, waaronder de afspraken over wijziging van de governance structuur van de holding. MWS is in (hoofdstuk 9 van) het arbitraal vonnis ook in het gelijk gesteld in deze zin dat de zussen hun verplichtingen uit de SA 2013 tot wijziging van de governance structuur volgens het tribunaal niet zijn nagekomen. De rol van klager zoals door verweerder in de arbitrage geschetst en door klager in deze tuchtzaak betwist, ziet op de uit de SA 2013 voortvloeiende wijzigingen in de governance structuur die gevolgen hebben voor de positie van klager. Gelet op dit alles begrijpt de raad zonder uitleg, die heeft klager niet gegeven, niet dat de juistheid van zijn stellingen in deze tuchtzaak zou blijken uit (hoofdstuk 8 van) het arbitraal vonnis.
5.14 Ten aanzien van het verwijt van klagers dat verweerder de arbiters bewust heeft misleid, overweegt de raad het volgende. Klagers wijzen erop dat verweerder klager in onderdeel 14.97 van de Statement of Reply heeft geschetst als een “co-schemer” en dat verweerder heeft gesuggereerd dat klager met KDS en MMS een plan heeft ontworpen om MWS als commissaris af te zetten. Deze suggestie is volgens klagers onjuist. Klager heeft alle commissarissen (in ieder geval MWS, KDS en MMS) van de holding opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 30 oktober 2013. Klager heeft de commissarissen erop gewezen dat hun benoemingstermijn verlopen was, in ieder geval vanaf de dag na de vergadering. MWS is voor de vergadering opgeroepen bij brief van 28 oktober 2013. Deze brief is verstuurd door de advocaat van de holding aan de advocaat van MWS. Informatie over de oproep voor de vergadering en de inhoud van deze brief heeft verweerder volgens klagers bewust achtergehouden in de arbitrage. Verweerder had daarmee de bedoeling om de arbiters te misleiden.
5.15 Verweerder heeft aangevoerd dat van (de inhoud van) de brief van 28 oktober 2013 in de arbitrageprocedure geen melding is gemaakt, omdat volgens de Belgische advocaat van MWS het verwijzen naar of parafraseren van confraternele correspondentie absoluut niet is toegestaan volgens de Belgische deontologie. Dat laatste hebben klagers niet weersproken. Verweerder heeft er verder onweersproken op gewezen dat KDS en MMS in een van hun conclusies in de arbitrageprocedure wel naar de brief van 28 oktober 2013 hebben verwezen, waarbij zij het volgende hebben toegevoegd: “This letter is privileged and therefore not submitted”.
5.16 Gelet op dit alles kan de raad niet vaststellen dat verweerder de brief van 28 oktober 2013 niet onder de aandacht heeft gebracht in de arbitrageprocedure met als (enkele) doel het misleiden van de arbiters. Nu de brief bovendien via de zussen onder de aandacht van de arbiters is gebracht geldt dat klagers in zoverre niet in hun belangen zijn geschaad. Ook dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.17 De raad stelt voorop dat gelet op het over en weer gestelde over de taalbeheersing van MWS niet kan worden vastgesteld dat verweerder leugenachtig heeft verklaard over het onderwerp. Daar komt bij dat klager zijn verweer over dit onderwerp in de rechtbankprocedure naar voren kan brengen. Klager heeft dat ook gedaan door middel van een schriftelijke reactie op het proces-verbaal gericht aan de rechtbank waarin juist dit onderwerp aan de orde is gesteld. Deze reactie is aan het proces-verbaal gehecht.
5.18 Gelet op dit alles is klachtonderdeel b ongegrond.
Slotsom
5.19 De slotsom is dat de klagers in hun klacht niet-ontvankelijk zijn, voor zover deze ziet op uitlatingen van verweerder over een derde (zie in 5.3) De klacht is voor het overige in alle onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klagers in hun klacht zoals weergegeven in 5.3 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, J.H.M. Nijhuis en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2018.