Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:59

Zaaknummer

16-140/A/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klagers hebben onvoldoende onderbouwd dat zij rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  10 maart 2016

in de zaak 16-140/A/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 15 januari 2016 met kenmerk 2015 KNN009, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 heeft een derde bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Drenthe en heeft in die hoedanigheid bezwaren ingediend bij de Commissie Rechtsbescherming voor ambtenarenzaken van de provincie Drenthe (hierna de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe). Aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple Beheer B.V. (hierna Marple) ten grondslag.

1.2 Verweerder heeft eveneens een cliënt bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Drenthe en heeft in die hoedanigheid eveneens bezwaren ingediend bij de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe. Ook aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple ten grondslag.

1.3 In de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe had mr. W, een kantoorgenoot van verweerder, zitting. De door verweerder bij de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe ingediende bezwaren zijn voorafgaand aan de hoorzitting van die commissie ingetrokken wegens een bereikte schikking.

1.4 Klager sub 1 heeft daarnaast klager sub 3 bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Groningen. Ook aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple ten grondslag. Klager sub 1 heeft namens klager sub 3 bezwaar gemaakt tegen het aan klager sub 3 gegeven strafontslag. Dit bezwaar is behandeld door de Commissie Rechtsbescherming ambtenarenzaken van de provincie Groningen (hierna de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen). In de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen had mr. M, een (andere) kantoorgenoot van verweerder, zitting.

1.5 Bij brief van 20 januari 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder.

1.8 Omdat verweerder lid is van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, is de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam bij beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 3 februari 2016 aangewezen voor de behandeling van de klacht van klagers tegen verweerder.

2 KLACHT

2.1 Naar de voorzitter begrijpt houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de schijn van belangenverstrengeling niet heeft vermeden, nu zijn kantoorgenoten zitting hadden in commissies die in de aan hen ter advisering voorgelegde zaken de onderzoeksrapportages van Marple dienden te beoordelen, terwijl verweerder kennelijk waarde heeft gehecht aan (een van) de onderzoeksrapportages van Marple, althans zodanige schijn heeft gewekt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert allereerst aan dat klagers geen belang hebben bij hun klacht, omdat de procedure van klager sub 3 ziet op een procedure tegen de provincie Groningen en verweerder als advocaat optrad voor een derde in een procedure tegen de provincie Drenthe. Verweerder voert voorts aan dat de aanname dat hij het rapport van Marple als juist heeft beoordeeld onjuist is. De keuze om te schikken berust op een veelheid aan overwegingen. Verweerder voert tot slot aan dat mr. W. alleen zitting neemt in de bezwarencommissie indien hij daartoe wordt aangezocht en zich in een voorkomend geval kan verschonen, zodat diens lidmaatschap voor verweerder geen beletsel is om tegen de provincie Drenthe op te treden, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt als volgt.

4.2 Een klachtrecht komt alleen diegene toe die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De voorzitter is van oordeel dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat zij rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Dat klager sub 3 zich geconfronteerd ziet met mr. M als lid van de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen maakt het voorgaande niet anders. De klacht is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3 De voorzitter overweegt ten overvloede dat, voor zover klagers wel ontvankelijk zouden zijn in hun klachten, niet gebleken is van enige belangenverstrengeling aan de zijde van verweerder. De zaak waarin verweerder optrad is immers reeds voor de behandeling van de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe, waarvan mr. W., een kantoorgenoot van verweerder, deel uitmaakt, ingetrokken en verweerder gemotiveerd heeft betwist dat hij het rapport van Marple als juist heeft beoordeeld. Daar komt nog bij dat in het algemeen geldt dat een advocaat niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen van kantoorgenoten.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 10 maart 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2016 

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl