Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:58

Zaaknummer

16-141/A/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klagers hebben onvoldoende onderbouwd dat zij rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  10 maart 2016

in de zaak 16-141/A/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

tegen:

     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 15 januari 2016 met kenmerk 2015 KNN034, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 heeft een derde bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Drenthe en heeft in die hoedanigheid bezwaren ingediend bij de Commissie Rechtsbescherming ambtenarenzaken van de provincie Drenthe (hierna de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe). Aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple Beheer B.V. (hierna Marple) ten grondslag.

1.2 Een kantoorgenoot van verweerder heeft eveneens een cliënt bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Drenthe en heeft in die hoedanigheid eveneens bezwaren ingediend bij de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe. Ook aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple ten grondslag.

1.3 Verweerder is lid van de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe.

1.4 De door de kantoorgenoot van verweerder bij de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe ingediende bezwaren zijn voor de hoorzitting ingetrokken wegens een bereikte schikking. Ook de door klager sub 1 namens zijn cliënt ingediende bezwaren zijn voor de hoorzitting ingetrokken wegens een bereikte schikking.

1.5 Bij brief van 20 januari 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder.

1.8 Bij beslissing van 3 februari 2016 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam aangewezen voor de behandeling van de klacht van klagers tegen verweerder.

2 KLACHT

2.1 Naar de voorzitter begrijpt houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zitting heeft gehad in de commissie rechtsbescherming van de provincie Drentje en zich niet terug heeft getrokken of verschoond. Hiermee heeft verweerder in strijd met de gedragsregels, met name de gedragsregels die zien op het vermijden van belangenverstrengeling, gehandeld. Verweerder heeft tevens tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zitting te hebben in de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe die adviseert over een vergelijkbare zaak waarin een kantoorgenoot van verweerder een cliënt heeft bijgestaan. Hierdoor heeft verweerder geen onafhankelijk advies kunnen geven en heeft hij belang gehad bij de uitkomst van dat advies.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat de klacht ziet op zijn lidmaatschap van de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe. Verweerder zit in deze commissie echter niet in zijn hoedanigheid van advocaat. De klacht dient reeds gelet hierop kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verweerder voert voorts aan dat het juist is dat klager sub 1 een ambtenaar van de provincie Drenthe in het kader van een strafontslag heeft bijgestaan. Klager sub 1 heeft tegen enkele besluiten terzake het strafontslag bezwaar ingediend. De hoorzitting van de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe was geagendeerd voor 27 juni 2014. Een inhoudelijke behandeling heeft echter nooit plaatsgehad, aangezien tussen de cliënt van klager sub 1 en de provincie Drenthe een schikking was bereikt en de bezwaren zijn ingetrokken. Er heeft dan ook nimmer een (inhoudelijke) behandeling door de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe waarvan verweerder lid is plaatsgehad. Overigens zou ook in geval van een inhoudelijke behandeling door verweerder als lid van de commissie rechtsbescherming geen sprake zijn (geweest) van enig klachtwaardig handelen. Met  inachtneming van de artikelen 7:13 en 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht zou verweerder zonder vooringenomenheid de bezwaren en de aan de bezwaarschriften ten grondslag liggende stukken, waaronder het rapport van Marple, kritisch hebben gevolgd en bij de advisering betrokken, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt als volgt.

4.2 Uitgangspunt is dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De stelling van verweerder dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is omdat deze ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van lid van de commissie rechtsbescherming, volgt de voorzitter dan ook niet.

4.3 De voorzitter overweegt voorts dat een klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De voorzitter is van oordeel dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat zij door het handelen van verweerder rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. Klager sub 3 heeft geen enkel belang bij de uitkomst van de procedure van een andere cliënt van klager sub 1 en verweerder heeft onbetwist gesteld dat een (inhoudelijke) behandeling van de door klager sub 1 namens zijn cliënt ingediende bezwaren door de bezwarencommissie waarvan verweerder lid is nimmer heeft plaatsgevonden. Derhalve valt niet in te zien welk belang klager sub 1 en klager sub 2 (nog) hebben bij de klacht.  

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 10 maart 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2016 

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam.  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl