Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:60

Zaaknummer

16-189/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 maart 2016

in de zaak 16-189/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 maart 2016 met kenmerk 4015-0712, door de raad ontvangen op 3 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich in juli 2013 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan terzake een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden op 26 april 2013.

1.2 Bij brief van 13 augustus 2013 heeft verweerder klager, voor zover relevant, geschreven:

“In vervolg op ons gesprek op kantoor op 4 juli 2013 ontving ik uw e-mailbericht van 30 juli 2013, het Schade Aanrijdingsformulier van 26 april 2013 en de brief van SRK van 17 juli 2013.

Voor de goede orde merk ik op dat uit het aanrijdingsformulier blijkt dat de bus u als fietser heeft geraakt, waarna u met de fiets tegen de auto ten val kwam, waardoor er schade ontstond aan de rechterkant van de auto.

Op 8 augustus jongstleden heb ik telefonisch contact gehad met (...) SRK en uitgelegd dat wij contact hebben met VGA Verzekeringen, de verzekeraar van de bus. We dienen het standpunt inzake aansprakelijkheid van VGA af te wachten, waarna VGA mogelijk ook gehouden is de schade aan de auto te vergoeden. Voor de goede orde heb ik opgemerkt dat er nog discussie is over de toedracht van het ongeval, aangezien u van mening bent dat de auto is gestopt voor de fiets, en de fiets de auto niet heeft geraakt.

(...)

Ik ben bereid om als uw advocaat aan het werk te gaan om uw schade te verhalen.

(...)

Samengevat

U geeft mij opdracht voor u op te treden als uw letselschade-advocaat terzake van het ongeval de dato 26 april 2013. Ik zal de schade verhalen op (de verzekeraar van) de aansprakelijke partij. Als de aansprakelijkheid vaststaat dient de wederpartij de redelijke kosten van de advocaat te vergoeden. Wij komen overeen dat het tarief in principe € 250,- per uur is, exclusief omzetbelasting en verschotten (...)”

1.3 Op 24 augustus 2013 heeft klager de opdrachtbevestiging getekend. In de opdrachtbevestiging staat onder meer dat het uurtarief van verweerder € 250,- bedraagt.

1.4 Bij e-mail van 17 september 2013 heeft VGA Verzekeringen verweerder een brief van VGA Verzekeringen aan klager doorgestuurd van 7 juni 2013. In die brief staat onder meer:

“Hierbij bevestig k de ontvangst van uw aansprakelijkheidstelling van 14 mei 2013. (...)

Inmiddels ben ik in het bezit gesteld van het schadeformulier van mijn relatie. Laatstgenoemde vindt zich niet aansprakelijk daar deze op gescheiden rijbaan toevallig passeerde ten tijde van het ongeval tussen u en een geparkeerde auto.

Mocht u het bovenstaande niet een zijn dan verneem ik graag van u welke onrechtmatige handeling mijn verzekerde kan worden aangerekend.”

1.5 Op 7 oktober 2013 heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. In het verslag van dit gesprek staat, voor zover van belang:

“Met cliënt besproken de brief van 17 september 2013 met de brief aan cliënt van 7 juni 2013.

De buschauffeur is een andere mening toegedaan over de toedracht van het ongeval. Volgens de buschauffeur passeerde hij toevallig en heeft het ongeval gezien tussen cliënt en de auto. VGA Verzekeringen erkent dan ook geen aansprakelijkheid.

Er is thans discussie over de toedracht van het ongeval op 26 april 2013. Client geeft aan dat hij in aanraking is gekomen met de bus, waarna hij is gevallen, doch niet tegen de auto. De bestuurder van de bus is van mening dat hij geen deel had aan het ongeval, en slechts op enige afstand een en ander heeft aanschouwd. De bestuurder van de auto is tenslotte van mening dat cliënt, nadat hij door de bus was geraakt, de auto aan de rechterkant heeft geraakt, waarbij er sprake was van voertuigschade, hetgeen hij wil verhalen op cliënt.

(...)

Het is nog de vraag of de politie een rapport heeft opgemaakt, hetgeen wij zullen navragen bij de Stichting Processen verbaal. Mocht er geen rapport beschikbaar zijn, zal [verweerder] stoppen met de zaak, aangezien er alsdan te weinig bewijs is voor de stellingen van cliënt.”

1.6 Bij brief van 8 oktober 2013 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij de met verweerder gesloten overeenkomst van opdracht met onmiddellijke ingang beëindigt en verweerder verzocht de dossierstukken aan hem te retourneren.

1.7 Bij brief van 10 oktober 2013 heeft verweerder klager onder meer het volgende meegedeeld:

“In vervolg op mijn brief aan u van 17 september 2013 sprak ik u op mijn kantoor op 7 oktober 2013.

Wij kwamen tot de conclusie dat er verschillende meningen bestaan omtrent de toedracht van het u overkomen ongeval op 26 april 2013. (...)

Aangezien we thans geen onderbouwing hebben voor uw stellingen, spraken wij af te trachten aanvullende informatie op te vragen bij de Stichting Processen Verbaal, om te bezien of de politie een rapport heeft opgemaakt. Hierop hebben wij telefonisch contact opgenomen met de Stichting, waarbij wij vernamen dat er niets in het systeem te vinden is, zodat wij geen aanvullende informatie kunnen opvragen.

Inmiddels ontving ik uw brief van 8 oktober 2013, waarin u aangeeft niet langer te willen dat ondergetekende u bijstaat in deze zaak, en verzoekt om retournering van uw dossierstukken.

Op uw verzoek treft u bijgaand de originele dossierstukken retour. (...)

Aangezien u geen prijs stelt op mijn verdere bemoeienissen, zal ik u dossier terzijde leggen.”

1.8 Bij brief van 17 oktober 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) niets voor klager heeft gedaan;

b) nadat een “protocol” dat klager in aanwezigheid van een kantoorgenoot van verweerder heeft ondertekend is verdwenen heeft aangegeven dat hij nu voor € 250,- per uur werkt;

c) klager geen factuur heeft gestuurd, ondanks een verzoek daartoe van klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niets voor klager heeft gedaan.

4.2 Verweerder betwist dat hij niets voor klager heeft gedaan. Verweerder heeft naar aanleiding van het e-mailbericht van VGA Verzekeringen van 17 september 2013 overleg gehad met klager en daarin besproken dat VGA Verzekeringen zich niet aansprakelijk acht voor het ontstaan van het ongeval. Met klager is afgesproken aanvullende informatie te verzamelen over de toedracht van het ongeval. Verweerder heeft contact opgenomen met de Stichting Processen Verbaal om te bezien of de politie een rapport had opgemaakt, hetgeen niet het geval bleek te zijn. Bij brief van 10 oktober 2013 heeft verweerder klager hierover ingelicht. In de tussentijd had verweerder de brief van klager van 8 oktober 2013 ontvangen, waarin hij verweerder meedeelde niet langer te willen dat verweerder hem bijstaat in de letselschadezaak, hetgeen verweerder vervolgens aan klager heeft bevestigd.

4.3 De voorzitter overweegt dat klager zijn klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet heeft onderbouwd. Voor zover klager verweerder tevens verwijt de behandeling van de zaak te hebben neergelegd overweegt de voorzitter dat het klager zelf is geweest die de overeenkomst van opdracht heeft beëindigd. Dit kan verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk verweten worden. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Dit klachtonderdeel betreft een “protocol” dat klager heeft ondertekend in aanwezigheid van een kantoorgenoot van verweerder. Volgens klager is dit “protocol” verdwenen en heeft verweerder daarna verklaard voor € 250,- per uur te werken.

4.5 De voorzitter gaat ervan uit dat klager met het “protocol” doelt op de opdrachtbevestiging die hij op 24 augustus 2013 heeft ondertekend. In die opdrachtbevestiging, en overigens ook in de brief van verweerder aan klager van 13 augustus 2013, staat het uurtarief van verweerder vermeld. Klager was er derhalve mee bekend dat verweerder een uurtarief hanteert van € 250,- en heeft de opdrachtbevestiging waarin dit staat vermeld ook ondertekend. De stelling van klager dat verweerder pas “na de verdwijning van het protocol” heeft verklaard dat zijn uurtarief € 250,- bedraagt, volgt de voorzitter dan ook niet. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij geweigerd heeft klager een factuur voor zijn werkzaamheden te sturen. Verweerder heeft echter - onbetwist - gesteld dat hij nimmer enige kosten in rekening heeft gebracht bij klager. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 17 maart 2016.

Griffier  Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl