Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:68

Zaaknummer

16-145/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen hoger beroep in te stellen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 maart 2016

in de zaak 16-145/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 februari 2016 met kenmerk 4015-0723, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster ontving een ziektewetuitkering van het UWV.

1.2 Bij besluit van 12 mei 2015 heeft het UWV klaagster meegedeeld dat zij vanaf 13 mei 2015 geen recht (meer) heeft op een ziektewetuitkering omdat zij haar eigen werk weer kan doen. Klaagster heeft zelf bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.3 In juni 2015 heeft klaagster zich tot verweerder gewend in verband met de stopzetting van haar ziektewetuitkering.

1.4 Bij besluit van 6 juli 2015 heeft het UWV het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard.

1.5 Op 3 augustus 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Bij brief van diezelfde datum heeft verweerder klaagster het volgende geschreven:

“Wij bespraken vandaag uw zaak tegen het UWV.

Uit het onderzoek van de arts bezwaar en beroep en uit de primaire medische beoordeling blijkt dat u weliswaar een veelheid aan klachten heeft maar dat daarvoor geen medisch objectiveerbare oorzaak is aan te wijzen. Alleen van een lichte slijtage van de knie is gebleken, verder is er geen duidelijke verklaring voor uw klachten.

Het heeft alleen zin om in beroep te gaan bij de rechtbank indien u met een verklaring komt van een arts waaruit blijkt wat de medische objectiveerbare oorzaak is van uw klachten. Indien dat niet kan worden vastgesteld dan heeft hoger beroep geen zin en zal ik ook geen hoger beroep aanhangig maken.

Ook voor de zaak me betrekking tot de medische urgentie is een doktersverklaring van belang. Daaruit moet blijken dat u gezien uw beperkingen niet in staat bent om trappen te lopen. Ook in dit geval is van belang dat het gaat om medisch objectiveerbare oorzaken van uw beperkingen.

Ik zie uw bericht tegemoet.”

1.6 Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2015.

1.7 Op het dekenspreekuur van 22 oktober 2015 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het UWV van 6 juli 2015;

b) zij een eigen bijdrage heeft moeten betalen van € 696,00.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 6 juli 2015. Volgens klaagster heeft zij op verzoek van verweerder medische informatie verzameld en aan verweerder overhandigd. Verweerder heeft klaagster vervolgens verzocht aan haar huisarts en/of specialist te vragen wat er exact aan de hand was met de pijn in haar rug. Klaagster heeft dit aan haar huisarts gevraagd, maar die deelde haar mee dat verweerder zelf contact met hem kon opnemen teneinde een antwoord te krijgen op zijn vragen. Klaagster heeft verweerder er meerdere keren op gewezen dat hij contact moest opnemen met haar huisarts. Verweerder heeft dat echter, ondanks toezeggingen, niet gedaan. Klaagster beschouwt het als de taak van verweerder om medische informatie op te vragen. Verweerder heeft haar verzekerd dat hij hoger beroep zou instellen, maar door zijn getreuzel is de hoger beroepstermijn verstreken, aldus klaagster.

4.2 Verweerder voert aan dat hij er bij klaagster nooit onduidelijkheid over heeft laten bestaan dat het aan haar zelf was om de benodigde medische informatie te verzamelen. Verweerder heeft dat ook in zijn brief van 3 augustus 2015 aan klaagster bevestigd. Anders dan klaagster meent acht verweerder het niet zijn taak medische informatie te verzamelen bij behandeld artsen. Niet alleen kan klaagster dat heel goed zelf, ook was de resterende tijd tot aan het verstrijken van de beroepstermijn nog kort. Klaagster heeft uiteindelijk ook medische informatie aan verweerder overgelegd, echter niet de benodigde informatie en bovendien ver na het verstrijken van de beroepstermijn. Dat verweerder klaagster zou hebben verzekerd hoger beroep in te stellen is onjuist, dat blijkt ook wel uit de brief van verweerder van 3 augustus 2015, aldus nog steeds verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft klaagster bij brief van 3 augustus 2015 meegedeeld dat hij alleen hoger beroep tegen het besluit van 6 juli 2015 zal instellen indien klaagster een verklaring van een arts kan overleggen waaruit blijkt wat de medische objectiveerbare oorzaak is van haar klachten. Volgens verweerder heeft klaagster vervolgens wel medische informatie aan hem verschaft, maar niet de benodigde informatie en bovendien ver na het verstrijken van de beroepstermijn. Tegenover dit verweer heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Klaagster stelt weliswaar dat zij informatie bij haar huisarts en specialist heeft opgevraagd en bij verweerder heeft ingediend en dat haar huisarts haar heeft meegedeeld dat verweerder contact met hem kon opnemen indien hij nog vragen had, maar klaagster heeft dit niet met bewijsstukken onderbouwd. Bovendien heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat hij er bij klaagster nooit onduidelijkheid over heeft laten bestaan dat het aan haar zelf was om de benodigde medische informatie te verzamelen, hetgeen ook volgt uit zijn brief aan klaagster van 3 augustus 2015. De voorzitter moet het er daarom voor houden dat klaagster niet de benodigde medische informatie aan verweerder heeft verschaft. Nu verweerder klaagster duidelijk heeft meegedeeld dat hij zonder de benodigde medische informatie geen hoger beroep zou instellen, kan het verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2015. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat zij een eigen bijdrage van € 696,00 heeft moeten betalen. Verweerder heeft echter onbetwist gesteld dat de toegeschatte vergoeding lager is uitgevallen dan de eerder aan klaagster opgelegde eigen bijdrage van € 696,00 en dat hij daarom de eerder in rekening gebrachte eigen bijdrage heeft gecrediteerd en het toegeschatte bedrag in rekening heeft gebracht. Niet valt in te zien dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 17 maart 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2016

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl