Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:65

Zaaknummer

15-204A

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit dienstverlening eigen advocaat in arbeidszaak. Beroepstermijn laten verlopen. waarschuwing. kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 maart 2016

in de zaak 15-204A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 januari 2015, ontvangen door de deken op 12 januari 2015, met bijlagen, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 27 augustus 2015, met kenmerk 4015-0019, door de raad ontvangen op 31 augustus 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 december 2015 in aanwezigheid van klaagster, verweerster en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Aan het eind van de zitting heeft de raad partijen medegedeeld de zaak pro forma aan te zullen houden om klaagster de gelegenheid te geven om uiterlijk 4 januari 2016 (na de zitting verlengd tot 11 januari 2016) nadere stukken in het geding te brengen.

1.4 De schriftelijk reactie, met bijlagen, van de gemachtigde van klaagster is door de griffie op 11 januari 2016 per fax ontvangen, waarop verweerster op 25 januari 2016 per mail heeft gereageerd.

1.5 De griffie van de raad heeft partijen geïnformeerd dat de raad op 14 maart 2016 uitspraak zal doen.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 21 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de nadere stukkenwisseling als bedoeld onder 1.4.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft zich in verband met een arbeidsgeschil met haar werkgeefster ROC TOP, een MBO-instelling (hierna ook: de school), tot verweerster gewend. Op woensdag 2 juli 2014 heeft het intakegesprek plaatsgevonden.

2.2 Op de website van verweerster staat “arbeidsrecht-ontslagrecht” vermeld als een van haar specialisaties.

2.3 De school heeft klaagster bij aangetekende brief van 2 juli 2014 bericht dat definitief is besloten haar arbeidsovereenkomst van 1,0 fte op te zeggen per 1 augustus 2014, onder het gelijktijdige aanbod voor een herbenoeming voor dezelfde docentfunctie voor 0,5 fte (hierna: het ontslagbesluit). In de brief is klaagster ten aanzien van de herbenoeming uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek met teammanager (...) van de school op vrijdag 4 juli 2014. De brief vermeldt dat tegen de opzegging binnen zes weken beroep mogelijk is conform de CAO BVE bij de Stichting Onderwijsgeschillen.

2.4 De termijn van zes weken is verstreken zonder dat beroep is ingesteld.

2.5 In een e-mail van 3 juli 2014, 12:08 uur, verzonden vanaf het schoolmailadres van klaagster (p. 111 klachtdossier), schrijft klaagster onder meer aan verweerster:

“(…) Overigens heeft men weer voor morgen een afspraak gepland om te gaan werken voor 20 uren.(zie brief CvB).

Ondertussen gaat het gerucht rond dat een tijdelijke kracht en een stagiaire zijn aanbevolen door de manager om in dienst te worden genomen binnen hetzelfde team (...). En ik word op de mobiliteitslijst geplaatst.”

2.6 In de opdrachtbevestiging van 8 juli 2014 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven:

“(…) Van oorspronkelijk full-time werk gedurende 40 uren per week bent u na uw ziekte weer opgekrabbeld tot thans 30 uren per week (...). Vreemd genoeg dwingt uw werkgever u linksom en rechtsom akkoord te gaan met 20 of 24 uren per week, waarmee u het oneens bent. Gedurende langere tijd bent u slachtoffer van talloze zgn. pesterijtjes en spelletjes van werkgever ondanks al uw goede bedoelingen en positieve inzet dat zelfs door rapportage van coaches wordt bevestigd.

Een en ander was aanleiding voor u om mij te benaderen teneinde uw juridische belangen in deze te behartigen.

Wij bespraken de volgende aanpak.

(…)

Het ligt in de bedoeling om u woensdag 9 of donderdag 10 juli een conceptbrief te sturen die ik voornemens ben met uw instemming naar ROC TOP te sturen (...). Vervolgens houd ik u vanzelfsprekend op de hoogte van de ontwikkelingen, voortgang en wijzigingen in de zaak. Verder verzoek ik u vriendelijk mij geen verdere informatie te sturen per email omdat ik momenteel over voldoende informatie beschik.

(…)

Bijgesloten ontvangt u van mij een voorschotdeclaratie op basis van, zoals afgesproken, in beginsel drie uren werk. Indien meer tijd gemoeid is (...) zal ik tijdig aankondigen dat een vervolgdeclaratie moet volgen (...).”

2.7 De opdrachtbevestiging is door klaagster getekend en het voorschotbedrag ad € 490,05 is op 8 juli 2014 voldaan.

2.8 Bij brief van 10 juli 2014 heeft verweerster de school gesommeerd om – samengevat – de pesterijen jegens klaagster te staken. Deze brief bevat onder meer de passage:

“(…) is cliënte op 2 juli 2014 door teammanager (…) van locatie Noord verzocht op gesprek te komen voor een kennismakingsgesprek voor een functie van 20 uren per week. U zult, na lezing van al het vorenstaande, begrijpen dat cliënte hierop terecht niet is ingegaan. Zij werkt immers succesvol en met veel plezier in haar eigen functie gedurende de afgesproken 30 uren per week en wil dit vanzelfsprekend voortzetten. Vervolgens is cliënte op 4 en 8 juli 2014 verzocht goedkeuring te geven aan een herbenoeming van 20 uur per week.(…) Namens cliënte kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat zij stelselmatig en voor langere tijd slachtoffer is van talloze spelletjes en pesterijen van uw ROC (…) die beogen dat zij in een andere functie (…) voor maximaal 20 a 24 uren per week moet werken (in plaats van de beoogde 30 uren) en bij voorkeur het dienstverband geheel dan wel gedeeltelijk (voor 50%) dient te worden beëindigd. “

2.9 In een mail van 15 juli 2014, 10:36 uur, heeft klaagster aan verweerster geschreven:

“Op 3 juli heb ik vanuit mijn schoolmail de brief van 2 juli doorgestuurd; wel zonder bijlagen. Ik stuur later op de dag de bijlagen en ook mijn arbeidscontract. (…).”

2.10 In een mail van 15 juli 2014, 10:54 uur, heeft klaagster aan verweerster geschreven:

“Alsnog de brief van 2 juli 2014”.

Bij deze mail was de ontslagbrief gevoegd. De onderwerpregel van deze mail luidde:

“Gescand vanaf een multifunctioneel apparaat van Xerox.”

2.11 Verweerster heeft in de ochtend van 17 juli 2014 met klaagster een telefoongesprek gevoerd en haar daarna een vervolgdeclaratie voor 5 uren werk ad € 816,75 gemaild. Daarbij vermeldde verweerster de afspraak, dat klaagster deze declaratie na ontvangst van haar salaris op 26 juli 2014 zou betalen, waarna verweerster op het dossier zou terugkomen.

2.12 Klaagster heeft de declaratie op 26 juli 2014 voldaan.

2.13 Op donderdag 14 augustus 2014 – de beroepstermijn was toen reeds verstreken – hebben klaagster en verweerster getelefoneerd. Daarna heeft verweerster aan klaagster om 15:02 uur gemaild, dat zij helaas niet bij het gesprek op maandag 18 augustus 2014 van klaagster met de school kon zijn. In die mail heeft verweerster ‘instructies’ voor klaagster tijdens het gesprek gegeven, waaronder het advies om te melden dat klaagster in beroep was gegaan bij de Stichting Onderwijsgeschillen.

2.14 Eveneens op 14 augustus 2014 heeft verweerster per fax en mail een beroepschrift tegen het ontslagbesluit van 2 juli 2014 bij de Stichting Onderwijsgeschillen ingediend. Bij brief van 25 augustus 2014 heeft zij het beroepschrift aangevuld. Verweerster heeft een beroep gedaan op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

2.15 Tussen 18 en 21 augustus 2014 heeft nog overleg plaatsgevonden tussen klaagster en de school en tussen verweerster en de advocaat van de school over de mogelijkheid en locatie van een dienstverband voor twintig uur.

2.16 Op 26 augustus 2014 heeft klaagster per mail aan verweerster gevraagd om afschrift van het beroepschrift. Verweerster heeft dat nog dezelfde dag aan klaagster gemaild.

2.17 De Stichting Onderwijsgeschillen heeft het beroep tegen het ontslagbesluit niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

2.18 Op 17 september 2014 heeft verweerster deze beslissing telefonisch aan klaagster medegedeeld. Daarna heeft verweerster op die dag aan klaagster een (door haar opgestelde) concept-vaststellingsovereenkomst en een vervolgdeclaratie voor 3 uren gemaild, met uitvoerige uitleg over een eventuele procedure bij de kantonrechter en met het advies om eerst te trachten met de school tot een schikking te komen. Verweerster besluit de mail met:

“Neem svp bijgesloten vaststellingsovereenkomst goed door en dan verneem ik graag donderdagochtend 18 sept. (dus morgenochtend) of je met de inhoud kan instemmen waarna ik het kan doorsturen naar de advocate van ROC TOP.”

2.19 Bij mail van 18 september 2014 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij met klaagsters instemming de concept-vaststellingsovereenkomst aan de advocate van de school heeft gestuurd en ook het nadien van klaagster ontvangen bericht dat zij toch graag ingaat op het aanbod van de baan van twintig uur. De school is niet akkoord gegaan met het schikkingsvoorstel.

2.20 Bij brief van 18 september 2014 heeft klaagster aan verweerster haar teleurstelling kenbaar gemaakt over de behandeling van de zaak door verweerster.

2.21 Bij mail van 29 september 2014 heeft klaagster aan verweerster bericht de opdracht in te trekken omdat zij geen vertrouwen meer in haar had. Dezelfde dag heeft verweerster op verzoek van klaagster het dossier aan de opvolgend advocaat, mr. J, overgedragen.

2.22 Op 11 oktober 2014 heeft mr. J verweerster aansprakelijk gesteld voor het niet tijdig instellen van beroep tegen het ontslagbesluit van 2 juli 2014.

2.23 De verzekeraar van verweerster heeft de aansprakelijkheid op 23 december 2014 schriftelijk afgewezen op de grond dat de termijnoverschrijding het gevolg zou zijn van handelen van klaagster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) te laat beroep heeft ingesteld tegen het ontslagbesluit van 2 juli 2014, waardoor het beroep daartegen niet-ontvankelijk is verklaard;

b) in strijd met Gedragsregel 11 klaagster niet meteen heeft ingelicht over deze beroepsfout en haar niet heeft geadviseerd onafhankelijk advies te vragen; ook daarna niet adequaat heeft gehandeld en ten onrechte aan klaagster de schuld heeft gegeven van het verlopen van de beroepstermijn;

c) tegen de zin van klaagster heeft getracht de beëindigingsovereenkomst erdoor te drukken;

d) aan de opvolgend advocaat een onvolledig dossier heeft overgedragen: verweerster heeft de – cruciale – mails van 15 juli 2014 van klaagster over (en met) het ontslagbesluit achtergehouden. Die correspondentie heeft zij ook niet overgelegd aan haar verzekeraar, waardoor deze ten onrechte de aansprakelijkheid heeft afgewezen.

3.2 Klaagster stelt ter toelichting op klachtonderdeel a het volgende. Op 3 juli en op 15 juli 2014 heeft zij het ontslagbesluit van 2 juli 2014 aan verweerster gemaild. Omstreeks 11 juli 2014 heeft zij bovendien een aangetekende brief van de school van 8 juli 2014 over haar ontslag ontvangen. Klaagster heeft het ontslag en de brief van 8 juli 2014 in telefoongesprekken en in ieder geval in het telefoongesprek van 17 juli 2014 met verweerster ter sprake gebracht. Verweerster had volgens klaagster dus binnen de beroepstermijn van zes weken beroep kunnen en moeten instellen.

3.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b stelt klaagster dat zij pas op 17 september 2014, na de uitspraak, van verweerster heeft begrepen dat er een fatale termijnoverschrijding was geweest.

3.4 Ter toelichting op klachtonderdeel c stelt klaagster dat verweerster telefonisch dwang op haar heeft uitgeoefend om een schikkingsvoorstel aan de school te doen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Klachtonderdeel a

4.2 Dit onderdeel gaat uit van een onjuiste veronderstelling. Klaagster kwam niet met een ontslagzaak naar verweerster, maar met een probleem met pesten op de werkvloer. Het voorstel van de school aan klaagster om een baan van twintig uren per week te aanvaarden, werd door klaagster als de zoveelste pesterij van de werkgever beschouwd.

4.3 Afgesproken is dat verweerster een brief over de pesterijen naar de school zou sturen. Dat staat ook in de opdrachtbevestiging van 8 juli 2014. Met de brief van 10 juli 2014 aan de school heeft verweerster deze opdracht naar behoren uitgevoerd. Verweerster heeft de brief opgesteld onder tijdsdruk, de school ging immers dicht in verband met de zomervakantie. Zij heeft een concept naar klaagster gestuurd. Klaagster wenste nog aanpassingen, omdat zij inmiddels door de school voor een gesprek was uitgenodigd. Verweerster heeft de aanpassingen verwerkt en de brief verzonden. Tijdens al die contacten heeft klaagster het nooit over ‘ontslag’ gehad. Wel noemde klaagster brieven van de school van 2, 4 en 8 juli 2014, maar de inhoud daarvan was verweerster niet bekend. Klaagster gaf aan dat de school haar een dwingend voorstel deed om twintig in plaats van dertig uur te gaan werken.

4.4 Verweerster hoorde pas op 14 augustus 2014 van het ontslagbesluit van 2 juli 2014 en kon het niet eerder weten. In het intakegesprek op 2 juli 2014 heeft klaagster te kennen gegeven de kosten beperkt te willen houden. Daarom heeft verweerster haar een declaratie voor drie uren werk gestuurd en haar – omdat zij maar mails bleef sturen – in de opdrachtbevestiging gevraagd niet meer stukken te sturen. Daarna heeft verweerster dit verzoek ook telefonisch herhaald. Zij heeft gezegd dat zij van al die mails geen kennis meer zou nemen. Ook heeft zij klaagster gevraagd niet zo veel te bellen. Verweerster kreeg desalniettemin veel mails van klaagster, die echter vooral speculaties bevatten over hoe de school straks zou reageren.

4.5 Op 3 juli 2014 heeft verweerster diverse mails van klaagster ontvangen, maar niet een met het ontslagbesluit van 2 juli 2014. De mails van klaagster van 15 juli 2014 van 10:36 en 10:54 uur (zie hiervoor, in 2.9 en 2.10) heeft verweerster wel ontvangen, maar op die dag heeft verweerster – ondanks haar verzoeken aan klaagster om dat niet meer te doen – diverse mails met bijlagen van klaagster ontvangen. Bovendien had verweerster op dat moment met haar brief van 10 juli 2014 aan de school inzake de pesterijen, haar opdracht al uitgevoerd. Verder was het ontslagbesluit ‘verstopt’ (zonder duidelijke aanduiding in de onderwerpregel) in die mails van 15 juli 2014 en kon verweerster dat niet als zodanig herkennen. Onder deze omstandigheden had het op de weg van klaagster gelegen om verweerster er expliciet op te wijzen dat zij van de school een ontslagbesluit had ontvangen. Dat heeft klaagster niet gedaan.

4.6 In het telefoongesprek van 17 juli 2014 is niet gesproken over ontslag. Mede in verband met de vele stukken die klaagster bleef sturen is toen afgesproken dat verweerster een vervolgdeclaratie zou sturen voor de na de zomervakantie te verrichten werkzaamheden. Dat blijkt ook uit de mail van 17 juli 2014.

4.7 Verweerster heeft klaagster op 14 augustus 2014 telefonisch uitgelegd dat de beroepstermijn was verlopen en dat deze overschrijding mogelijk verschoonbaar zou worden geacht; ook heeft zij toen gezegd dat zij op het geplande gesprek op 18 augustus 2014 van klaagster met de school later die dag nog zou terugkomen. Dat laatste heeft zij gedaan in de mail van 14 augustus 2014, waarin zij klaagster uitvoerige instructies voor dat gesprek heeft gegeven.

4.8 Ook verder heeft verweerster vervolgens adequaat gehandeld, onder meer door op 14 augustus 2014 direct een beroepschrift in te dienen, dat zij op 25 augustus nog heeft aangevuld, en door met de school in overleg te treden over een beëindigingsovereenkomst.

4.9 Dat het beroepschrift te laat werd ingediend hoefde niet fataal te zijn, de Beroepscommissie neemt eerder verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan dan de gewone rechter. Bovendien stond ook nog de civiele weg, via de kantonrechter, open.

Klachtonderdeel b

4.10 Verweerster vond niet dat ze een fout had gemaakt, dus aan al dan niet erkenning ervan kwam zij niet toe.

Klachtonderdeel c

4.11 Het is onzin dat verweerster klaagster heeft gedwongen akkoord te gaan met een oplossing die zij niet wilde. De opties zijn uitvoerig met klaagster besproken en zij heeft ingestemd met de schikkingspoging. Ook heeft verweerster nog de nagekomen wens van klaagster om toch de baan voor twintig uur te aanvaarden, overgebracht aan de school. Een en ander blijkt uit de mails van 17 en 18 september 2014.

Klachtonderdeel d

4.12 Bij de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat heeft verweerster de mail van 15 juli 2014 van klaagster niet bewust achtergehouden. Zij heeft het dossier overgedragen met daarin alle documentatie die voor de behandeling van de arbeidszaak relevant was.

5. BEOORDELING

Klachtonderdeel a: het niet tijdig instellen van beroep

5.1 Als niet betwist is komen vast te staan dat klaagster het ontslagbesluit van 2 juli 2014 op 15 juli 2014 aan verweerster heeft gemaild. De raad kan echter niet vaststellen dat klaagster het ontslagbesluit al op 3 juli 2014 aan verweerster heeft gemaild: gesteld noch gebleken is dat het ontslagbesluit als bijlage bij de onder 2.5 vermelde mail was gevoegd. Evenmin is met voldoende zekerheid komen vast te staan dat – zoals klaagster heeft gesteld maar verweerster heeft betwist – verweerster op 17 juli 2014 het ontslagbesluit telefonisch met klaagster heeft besproken. Aan klaagster moet worden toegegeven dat er aanwijzingen zijn voor de juistheid van deze stelling (de urenspecificatie van verweerster waaruit blijkt dat zij op 17 juli 2014 24 minuten heeft besteed aan het bestuderen van een stuk van de werkgeefster van klaagster, het sturen van een vervolgdeclaratie voor vijf uren extra werk op die dag, en het feit dat er op die dag contact per mail en per telefoon was terwijl verweerster eerder met klaagster had afgesproken dat zij pas weer contact zouden opnemen na 14 augustus 2014, als de school na de zomervakantie weer open zou gaan); die aanwijzingen zijn echter onvoldoende om de stelling van klaagster over de inhoud van het telefoongesprek op 17 juli 2014 als vaststaand aan te merken.

5.2 Wel is dus komen vast te staan dat klaagster het ontslagbesluit op 15 juli 2014 aan verweerster heeft gemaild. Anders dan verweerster heeft betoogd, brengt dat naar het oordeel van de raad mee dat verweerster in ieder geval binnen de beroepstermijn van zes weken van het ontslagbesluit van 2 juli 2014 kennis had kunnen en moeten nemen en dat het haar dan ook tuchtrechtelijk is aan te rekenen, dat zij daartegen niet tijdig beroep heeft ingesteld bij de Stichting Onderwijsgeschillen. De raad overweegt daartoe het volgende.

5.3 Verweerster wist in ieder geval dat de school wilde dat klaagster van een werkweek van dertig uren naar twintig uren zou gaan. Dat blijkt onder meer uit verweersters opdrachtbevestiging van 8 juli 2014. In haar brief aan de school van 10 juli 2014 spreekt verweerster voorts over een ‘herbenoeming’ en de intentie van de school om het dienstverband ‘geheel dan wel gedeeltelijk te beëindigen’. Klaagster wist dus in ieder geval dat een ontslag in de lucht hing. In die situatie dient een advocaat en zeker een arbeidsrechtadvocaat alert te zijn. Verweerster nam een onaanvaardbaar risico door in die omstandigheden niet alle berichten van klaagster te lezen en klaagster evenmin te vragen naar de brieven die zij van de school had ontvangen. Met het bestaan van die brieven was verweerster immers blijkens haar eigen stellingen (zie onder 4.3) wel bekend. Verweerster heeft aangevoerd tijdens het intakegesprek op 2 juli 2014 en nadien tijdens telefoongesprekken klaagster herhaaldelijk te hebben gevraagd niet nog meer stukken/informatie te sturen en zelfs op enig moment te hebben gezegd daarvan geen kennis meer te zullen nemen. Volgens verweerster had het daarom op de weg van klaagster gelegen het ontslagbesluit explicieter onder haar aandacht te brengen. De raad passeert dit verweer omdat van een cliënt in het algemeen niet mag worden gevergd een juiste selectie te maken tussen stukken die voor de zaak van belang zijn en stukken die niet van belang zijn. Dat dit voor klaagster anders lag, is gesteld noch gebleken. Gesteld noch gebleken is voorts dat verweerster klaagster heeft gevraagd naar de stukken waarin aan haar een ander dienstverband was aangeboden.

5.4 Klachtonderdeel a is naar het oordeel van de raad derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b:geen openheid van zaken over beroepsfout

5.5 Niet in geschil is dat verweerster op 14 augustus 2014 heeft ontdekt dat de beroepstermijn was verstreken. Gelet op hetgeen hiervoor, naar aanleiding van klachtonderdeel a is overwogen, had verweerster klaagster daarover toen direct moeten inlichten en had zij klaagster ten minste moeten melden dat dit mogelijk een beroepsfout van haar opleverde en dat klaagster daarover onafhankelijk advies zou kunnen inwinnen. Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster in het telefoongesprek op 14 augustus 2014 heeft verteld dat het beroepschrift te laat was ingediend, maar klaagster ontkent dit en zegt dat zij pas besefte dat er een fout was gemaakt toen zij de uitspraak van de Stichting Onderwijsgeschillen vernam. Het had op de weg van verweerster gelegen, mede gelet op Gedragsregel 8, de termijnoverschrijding en haar mogelijke beroepsfout schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Nu dit niet is gebeurd en in de (uitgebreide) mail van 14 augustus 2014 aan klaagster zelfs niet een verwijzing naar de termijnoverschrijding staat, moet de raad het ervoor houden dat verweerster op dit punt in gebreke is gebleven. Dat – althans in de visie van verweerster – de mogelijkheid bestond dat de Stichting Onderwijsgeschillen de termijnoverschrijding verschoonbaar zou achten, en dat voor klaagster de weg naar de kantonrechter nog openstond, doet aan het voorgaande niet af.

5.6 De raad is het voorts met klaagster eens dat verweerster ook na 14 augustus 2014 niet adequaat heeft gehandeld. Ten onrechte heeft zij aan klaagster alle schuld gegeven voor het verlopen van de beroepstermijn. Los van de vraag wie daaraan schuld had, had verweerster toen alle zeilen bij moeten zetten om de schade voor haar cliënte te beperken. Zij had in ieder geval haar cliënte moeten vergezellen naar het gesprek met de school op 18 augustus 2014 (of, als verweerster absoluut verhinderd was, een waarnemer moeten sturen of op uitstel van het gesprek moeten aandringen). Zij kon in de gegeven omstandigheden niet volstaan met het aan klaagster sturen van de mail van 14 augustus 2014 met adviezen voor het gesprek. Klaagster heeft voorts het beroepschrift pas twee weken later, en nadat zij daarom vroeg, van verweerster ontvangen. Ook toen is een uitleg over de termijnoverschrijding en de mogelijke gevolgen daarvan achterwege gebleven.

5.7 De conclusie luidt, dat klachtonderdeel b gegrond is.

Klachtonderdeel c: schikkingsdwang

5.8 Dat verweerster klaagster voor het blok heeft gezet en/of haar heeft gedwongen tegen haar zin akkoord te gaan met het doen van een schikkingsvoorstel is niet aannemelijk geworden. Uit het klachtdossier en in het bijzonder uit de hierboven (in 2.18 en 2.19) genoemde mails van 17 en 18 september 2014 blijkt dat verweerster de opties heeft besproken met klaagster, die vervolgens heeft ingestemd met de schikkingspoging. De mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de kantonrechter bleef nog openstaan en dat heeft verweerster klaagster ook uitgelegd. De overeenkomst is klaagster in concept voorgelegd en haar commentaar is verwerkt. Verder heeft verweerster nog de nagekomen wens van klaagster om toch de baan voor twintig uur te aanvaarden, overgebracht aan de school.

5.9 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d: achterhouden mails van 15 juli 2014

5.10 Tegenover de gemotiveerde ontkenning van verweerster is niet komen vast te staan dat zij bij de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat de bewuste mails van 15 juli 2014 van klaagster met opzet heeft achtergehouden. Daarnaast betrof de zaak die werd overgedragen het arbeidsgeschil en daar waren deze mails niet direct bij nodig.

5.11 Evenmin is gebleken dat verweerster haar verzekeraar niet in kennis heeft gesteld van de mails van 15 juli 2014. Uit de brief van de verzekeraar van 11 oktober 2014 blijkt het tegendeel.

5.12 Klachtonderdeel d is derhalve eveneens ongegrond.

6. MAATREGEL

6.1 De klachtonderdelen a en b zijn gegrond. Bij de bepaling van de maatregel neemt de raad het volgende in aanmerking.

6.2 Verweerster had bedacht moeten zijn op een mogelijk ontslag van klaagster. Door in die situatie klaagster niet te vragen naar de brieven van de werkgever waarin klaagster een ander dienstverband was aangeboden en bovendien niet (ten minste globaal) kennis te nemen van de berichten van klaagster aan haar, heeft zij een te groot risico genomen. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt doordat verweerster het ontslagbesluit heeft gemist en de beroepstermijn heeft laten verlopen. Toen zij ontdekte dat de termijn was verlopen had verweerster daarover direct uit eigen beweging openheid van zaken moeten geven aan klaagster. Verweerster had vervolgens ook adequater kunnen handelen, bijvoorbeeld door klaagster naar het gesprek met de school op 18 augustus 2014 te (doen) vergezellen.

6.3 Verweerster is dus tekort geschoten in de zorg voor haar cliënt. Bij de bepaling van de maatregel weegt de raad echter ook mee dat het hier lijkt te gaan om een eenmalige fout en dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

6.4 Alles in aanmerking nemende acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;

- verklaart klachtonderdelen c en d ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. J.J. Trap en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2016.

 

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 14 maart 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster (uitsluitend ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen c en d)

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Indien hoger beroep wordt ingesteld, moet dit binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing gebeuren door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl