Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:122
Zaaknummer
170188
Inhoudsindicatie
Klacht dat de advocaat in de strafzaak van zijn cliënt over klager misleidende, onjuiste en onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan in zijn hoedanigheid van getuige in dat strafproces is ook in hoger beroep ongegrond. Bekrachtiging.
Uitspraak
Beslissing
van 22 juni 2018
in de zaak 170188
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 12 juni 2017, onder nummer 16-1099, aan partijen toegezonden op 12 juni 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:121.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 juli 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder van 24 juli 2017.
2.3 De zaak zou aanvankelijk mondeling worden behandeld ter zitting van 26 januari 2018. Op verzoek van klager en met instemming van verweerder is de behandeling aangehouden en is, in overleg met partijen, een nieuwe datum bepaald. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 april 2018, waar verweerder is verschenen. Klager heeft het hof per e-mail op 22 april 2018 (om 17.59 uur) verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling vanwege gezondheidsproblemen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, gelet op het late tijdstip van het verzoek, het ontbreken van een medische verklaring van een arts ter onderbouwing van de gezondheidsproblemen van klager en het belang van een spoedige voortgang van de procedure en beslissing van het hof.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
in de strafzaak van zijn cliënt over klager misleidende, onjuiste en onnodig grievende uitlatingen te doen in zijn hoedanigheid van getuige in dat strafproces, waardoor zijn belangen zeer ernstig zijn geschaad.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juni 2017, onder nummer 16-1099.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. H. van Loo, W.A.M van Schendel, J.A. Schaap en J.H Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 22 juni 2018.