Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:56

Zaaknummer

15-591/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Klachtonderdeel 1 betreft het verwijt dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Klachtonderdeel 2 betreft het verwijt dat verweerder een derde foutief heeft geïnformeerd dat klaagster berustte in het vonnis. De raad constateert dat de lezingen van klaagster en verweerder, ten aanzien van het feit of al dan niet door de zoon van klaagster zou zijn medegedeeld dat klaagster af zou zien van hoger beroep, recht tegenover elkaar staan. Dat de zoon van klaagster deze mededeling namens klaagster zou hebben gedaan kan, nu verweerder het niet schriftelijk heeft vastgelegd, feitelijk niet komen vast te staan. Door schriftelijke vastlegging na te laten heeft verweerder het mogelijk gemaakt dat een discussie zoals die thans gerezen is zou ontstaan, hetgeen voor zijn risico moet blijven. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Maatregel berisping. Veroordeling in proceskosten € 1.000,- tgv NOvA.

Uitspraak

Beslissing van 7 maart 2016

in de zaak 15-591/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 26 augustus 2015 heeft de heer S. zich namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief van 24 november 2015 met kenmerk K225 2015 dk/ksl aan de raad, door de raad ontvangen op 24 november 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van 4 januari 2016 van de raad in aanwezigheid van klaagster, vergezeld door haar zoon dhr. S., en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het klachtdossier;

-    een brief van 16 december 2015 van R. Wonen met bijlagen gericht aan klaagster;

-    een brief van 17 december 2015 van verweerder met producties. 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met R. Wonen omtrent een schotelantenne en een duivenhok op het balkon van klaagster.

2.2    Klaagster is bij vonnis van 10 juni 2014 door de Kantonrechter Den Haag veroordeeld om de schotelantenne en het duivenhok te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom.

2.3    Bij brief van 17 juni 2014 heeft verweerder aan de advocaat van R. Wonen geschreven:

“Hierbij deel ik u mede dat cliënte vrijwillig binnen 14 dagen na heden aan het gewezen vonnis van 10 juni jl. zal gaan voldoen.”

2.4    Bij brief van 3 juli 2014 heeft verweerder aan de advocaat van R. Wonen geschreven:

“Op 17 juni jl. heb ik u een fax gezonden waar ik tot op heden geen antwoord op heb mogen ontvangen. Cliënte heeft tussentijds laten weten geen hoger beroep in te zullen stellen en heeft voor wat betreft zowel de schotelantenne als het duivenhok reeds uitvoering aan het vonnis gegeven.”

2.5    Klaagster is bij arrest van 30 juni 2015 van het Gerechtshof Den Haag (hierna: Hof) niet ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat naar het oordeel van het Hof de inhoud van de brief van 3 juli 2014 van verweerder in samenhang gezien met het feit dat uitvoering was gegeven aan het vonnis aantonen dat door klaagster in de uitspraak werd berust.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich niet goed voor te bereiden op de zitting die in eerste aanleg heeft plaatsgevonden;

b)    de advocaat van R. Wonen te informeren dat klaagster berustte in het vonnis van de kantonrechter van 10 juni 2014.

3.2    Ter toelichting op deze klachtonderdelen stelt klaagster dat verweerder heeft verzuimd belangrijke stukken aan de rechter te overleggen en heeft verzuimd een beroep te doen op bepaalde wetsartikelen. Daarnaast stelt klaagster schriftelijk noch mondeling aan verweerder te hebben meegedeeld dat ze wilde afzien van hoger beroep.

4    VERWEER

4.1    De klacht is naar de mening van verweerder ongegrond. Hij stelt de belangen van klaagster wel naar behoren te hebben behartigd. 

4.2    Verweerder stelt voorts dat de zoon van klaagster hem heeft meegedeeld dat klaagster niet in hoger beroep wilde gaan. Verweerder heeft deze mededeling weliswaar niet schriftelijk vastgelegd, maar hij heeft er wel een telefoonnotitie van gemaakt welke hij aan de stukken heeft toegevoegd.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2    Klaagster heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat verweerder te kort is geschoten in zijn bijstand aan haar. Daarbij komt dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Ook overigens kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld dat verweerder tekort is geschoten voor wat betreft  de kwaliteit van zijn dienstverlening aan klaagster. Verweerder heeft de stellingen van klaagster op dit punt gemotiveerd betwist en klaagster heeft haar stellingen nadien niet nader onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

5.4    Verweerder heeft erkend dat hij nalatig is geweest in het schriftelijk aan klaagster bevestigen van het feit dat haar zoon namens haar zou hebben medegedeeld dat zij zou afzien van hoger beroep.

5.5    De raad constateert dat de lezingen van klaagster en verweerder, ten aanzien van het feit of al dan niet door de zoon van klaagster zou zijn medegedeeld dat klaagster af zou zien van hoger beroep, recht tegenover elkaar staan.

5.6    Dat de zoon van klaagster deze mededeling namens klaagster zou hebben gedaan kan, nu verweerder het niet schriftelijk heeft vastgelegd, feitelijk niet komen vast te staan. De door verweerder overgelegde telefoonnotitie maakt dit niet anders, waaraan de raad toevoegt dat zij in deze notitie geen enkele uitspraak van de betreffende persoon over het al dan niet instellen van hoger beroep kan lezen. Door schriftelijke vastlegging na te laten heeft verweerder het mogelijk gemaakt dat een discussie zoals die thans gerezen is zou ontstaan hetgeen voor zijn risico moet blijven. Het zonder uitdrukkelijke instemming van de cliënt afzien van beroepsmogelijkheden kan grote gevolgen hebben voor die cliënt (zoals de in deze kwestie gevolgde niet-ontvankelijkverklaring door het hof), hetgeen het belang van goede vastlegging eens temeer benadrukt.

5.7    Verweerder heeft hiermee op zijn minst genomen niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.8    Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard en ernst van het gegrond bevonden klachtonderdeel zal de raad de maatregel van berisping opleggen.

6.2    Omdat de klacht gedeeltelijk  gegrond is, zal de raad verweerder op grond van artikel 46e, lid 4 Advocatenwet veroordelen om het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 50,-- aan klaagster te vergoeden.

6.3    De raad zal verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet voorts veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden begroot op EUR 1.000,-- en dienen binnen één maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden aan de Nederlandse Orde van Advocaten te worden betaald.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    verstaat dat verweerder het griffierecht van EUR 50,-- vergoedt aan klaagster;

-    bepaalt dat verweerder van de kosten, bedoeld in artikel 48, zesde lid, tweede gedeelte, Advocatenwet, een bedrag van EUR 1.000,-- vergoedt aan de Nederlandse Orde van Advocaten op rekeningnummer IBAN: NL85INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten onder vermelding van “Raad van Discipline in het ressort Den Haag, beslissing 15-591 DH”;

-    bepaalt dat bovenbedoelde bedragen worden voldaan binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2016.

Griffier    Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 maart 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag 

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel a), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster 

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel b),  hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag    

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl