Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:58

Zaaknummer

7492

Inhoudsindicatie

Verzet tegen beslissing van de voorzitter van het hof is ongegrond. Klager is geen procespartij meer nu zijn positie ingevolge artikel 47a Advocatenwet (oud) is overgenomen door de deken. Klager kan vanaf het moment dat hij zijn klacht heeft ingetrokken geen hoger beroep instellen, zodat hij terecht kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn beroep.

Uitspraak

Beslissing van 1 april 2016                                                  

in de zaak 7492

naar aanleiding van het verzet van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 23 maart 2015, nummer 14-203, aan partijen toegezonden op 23 maart 2015, waarbij een klacht gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Bij beslissing van 24 april 2015 heeft de voorzitter van het hof klager kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld in zijn hoger beroep en dat hoger beroep op die grond afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op dezelfde datum.

2.2    De verzetschriftuur van klager is door de griffie van het hof ontvangen op 1 mei 2015. Van klager is een aanvulling op dat verzetschrift ontvangen op 10 juni 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2015, waarbij klager en verweerster zijn verschenen. Klager heeft op die zitting alle leden van het hof gewraakt. De leden hebben niet berust in de wraking. De wrakingskamer van het hof heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 4 september 2015 behandeld, waarbij klager is verschenen. Op die zitting heeft klager wederom alle leden van het hof gewraakt. Bij beslissing van 2 november 2015 heeft het hof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek van 4 september 2015, het wrakingsverzoek van 19 juni 2015 afgewezen, en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

2.4    Het hof heeft de mondelinge behandeling van het door klager ingediende verzetschrift op de zitting van 1 februari 2016 voortgezet, waar opnieuw klager en verweerster zijn verschenen.

2.5    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben. Het hof heeft echter de pleitnota die klager ter zitting van 1 februari 2016 aan het hof heeft aangeboden, geweigerd omdat hij niet gelijktijdig een exemplaar daarvan aan verweerster kon overhandigen.

2.6    Het verzet strekt tot gegrondbevinding daarvan.

3    DE BEOORDELING

3.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. Deze klacht is voor 1 januari 2015 bij de deken ingediend en wordt door het hof daarom behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold.

3.2    Uit de beslissing van de raad van 23 maart 2015 valt af te leiden dat gebruik is gemaakt van de in art. 47a Advocatenwet (oud) gegeven bevoegdheid om, in geval klager zijn klacht intrekt, de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend voort te zetten. Op grond van dit artikel wordt de klacht dan verder behandeld als ware deze afkomstig van de deken, in dit geval de deken van de Orde van Advocaten in het [arrondissement].

3.3    Klager kan worden toegegeven dat het onjuist is dat in de kop van de beslissing van de raad “klager” in plaats van “de deken” is vermeld, maar uit de inhoud van deze beslissing - in het bijzonder rechtsoverweging 5.11 - blijkt ontegenzeglijk dat de raad van de in 3.2 genoemde bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.

3.4    De voorzitter van het hof heeft bij beslissing van 24 april 2015 terecht geconcludeerd dat in een dergelijk geval de voortzetting van de behandeling van de klacht plaatsvindt in een geding waarin klager geen procespartij meer is; deze positie is immers overgenomen door de deken. Vanaf het moment dat klager zijn klacht heeft ingetrokken, kan hij op grond van art. 56 lid 1 onder a Advocatenwet geen hoger beroep instellen, zodat hij terecht kennelijk niet-ontvankelijk in zijn beroep. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

       

verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 24 april 2015 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.R.J. de Groot, T.E. van der Spoel, J.S.W. Holtrop en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Euwema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2016.    

griffier                    voorzitter 

De beslissing is verzonden op 1 april 2016.