Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-06-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:148
Zaaknummer
18-268/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 20 juni 2018
in de zaak 18-268/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 april 2018 met kenmerk K251 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 6 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van het e-mailbericht van 2 mei 2018 (met bijlagen) van klaagster en het e-mailbericht van 7 mei 2018 (met bijlagen) van verweerder.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In 1996 heeft klaagster een volmacht verleend aan haar toenmalige partner om (onder andere) haar huidige woning te belasten met hypothecaire leningen.
1.2 Op 17 maart 2017 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging gezonden. De inhoud daarvan is onder meer als volgt:
“(…) Naar aanleiding van onze bespreking van vrijdag 17 maart 2017 bevestig ik hierbij dat ik uw belangen zal gaan behartigen.
U vertelde mij dat u eigenaar bent van een woning en dat u deze woning wenst te verkopen. De waarde van de woning is, ruw geschat, rond de
€ 350.000,-. Opmerkelijk genoeg rust er evenwel een hypotheek van rond de € 3.500.000,- op uw woning. Deze hypotheek is destijds klaarblijkelijk gevestigd doordat u een volmacht heeft verstrekt aan uw toenmalige partner/levensgezel (…). Wij spraken af dat ik zal bekijken hoe een en ander tot stand is gekomen bij de hypotheek en of het mogelijk is dat de hypotheek alsnog wordt doorgehaald. (…)”
1.3 Verweerder heeft klaagster vervolgens op toevoegingsbasis bijgestaan. Hij heeft gecorrespondeerd met de advocaat van de wederpartijen van klaagster (de hypotheekhouders).
1.4 Bij e-mail van 9 oktober 2017 heeft klaagster verweerder bericht dat zij de indruk had dat verweerder haar belangen onvoldoende behartigde en dat zij het vertrouwen in hem was verloren.
Diezelfde dag heeft verweerder op deze e-mail gereageerd. Aan het slot van zijn e-mail heeft hij klaagster laten weten dat hij niet meer voldoende vertrouwen aanwezig achtte om klaagster nog langer bij te staan, tenzij zou blijken dat sprake was geweest van een miscommunicatie. Verweerder heeft klaagster verzocht hem te bellen om de lucht te klaren.
1.5 Bij e-mail van 12 oktober 2017 heeft verweerder klaagster bericht dat hij blij was dat - dankzij een telefoongesprek - de lucht tussen hen beiden was geklaard. Voorts heeft verweerder klaagster een concepttekst voor een brief aan de advocaat van de hypotheekhouders toegezonden.
1.6 Vervolgens hebben klaagster en verweerder meermaals met elkaar gecorrespondeerd, onder andere over de strategie.
1.7 Bij e-mail van 16 november 2017 heeft de advocaat van de hypotheekhouders verweerder onder meer bericht:
“(…) Ondergetekende verzoekt u te berichten of uw cliënte bereid is om vrijwillig tot een vertrekafspraak uit de woning te komen, anders wordt de hypotheekakte betekend en de woning geëxecuteerd. (…)”
1.8 Bij brief van 18 november 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In een brief van diezelfde datum heeft klaagster verweerder op de hoogte gesteld van het feit dat zij een klacht over hem had ingediend.
1.9 Bij brief van 22 november 2017 heeft verweerder klaagster laten weten dat hij niet langer voor haar zou optreden. In die brief heeft hij haar voorts aangeraden een andere advocaat te benaderen, al dan niet met behulp van het Juridisch Loket.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij is tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan klaagster.
2.2 Klaagster heeft aangevoerd dat zij al in een e-mail van 9 oktober 2017 aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat zij het vertrouwen in hem had verloren. Na telefonisch overleg was de conclusie dat het verlies van vertrouwen zou berusten op een misverstand. Op 16 november 2017 heeft de advocaat van de wederpartijen van klaagster per e-mail aan verweerder bericht dat klaagster zich bereid moest stellen haar woning te verlaten.
2.3 De manier waarop verweerder de zaak van klaagster heeft behartigd, heeft enkel ergernis en verwarring veroorzaakt. Zo heeft klaagster nooit een nota van de wederpartij ontvangen waarin haar werd verzocht rente over een hypotheek te betalen en/of een hypotheek af te lossen. Het was de taak van verweerder om de zaak van klaagster op een professionele wijze te behandelen. Verweerder heeft dit nagelaten, aldus klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd.
3.2 Verweerder heeft met klaagster afgesproken dat zij opheldering zouden vragen bij de hypotheekhouders. Uiteindelijk heeft dit erin geresulteerd dat de advocaat van de hypotheekhouders na een bespreking tussen hemzelf, klaagster en verweerder, namens de hypotheekhouders een voorstel heeft gedaan op basis waarvan klaagster een tegemoetkoming zou ontvangen en de woning verder zou worden verkocht. Dat aanbod wil klaagster niet accepteren; zij wenst dat de hypotheek wordt doorgehaald en dat zij de woning, vrij van lasten, kan doorverkopen.
3.3 Dat klaagster en verweerder de zaak juridisch anders inschatten is voor verweerder meermaals de aanleiding geweest om haar te adviseren een andere advocaat te benaderen. Dat heeft klaagster tot op heden niet gedaan. Nog steeds is verweerder bereid tot een schappelijk verrekeningsvoorstel inzake de door hem gewerkte uren te komen in het geval zich een opvolgend advocaat aandient.
4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.2 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3 Uit het onderhavige klachtdossier blijkt dat klaagster en verweerder van mening verschillen over de juiste aanpak van de zaak van klaagster. Een advocaat is niet gehouden om alle wensen van zijn cliënt in te willigen. Indien tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, dient de advocaat zich terug te trekken. Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder correct gehandeld door, nadat was gebleken dat tussen hem en klaagster een onoverbrugbaar verschil van mening was ontstaan (en klaagster bovendien een klacht over hem had ingediend), klaagster te berichten dat hij haar niet langer zou bijstaan. Verweerder heeft klaagster geadviseerd zich tot een andere advocaat te wenden en haar de contactgegevens van het Juridisch Loket gegeven. Aldus heeft verweerder voldoende zorgvuldigheid betracht bij het neerleggen van zijn werkzaamheden.
4.5 De stelling dat de door verweerder aan klaagster verleende rechtsbijstand onder de maat was, is door verweerder gemotiveerd betwist en door klaagster niet gestaafd met bewijs. Het onderhavige klachtdossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klaagster. Derhalve kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de hiervoor bij randnummer 4.1 genoemde maatstaf.
4.6 Nu niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder, is de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 juni 2018.