Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:75

Zaaknummer

16-146/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klachten deels niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  17 maart 2016

in de zaak 16-146/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

 

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 februari 2016 met kenmerk 4015-0634, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster vanaf 2006 bijgestaan in verschillende juridische kwesties.

1.2 Klaagster was eigenaresse van een onroerend goed portefeuille, bestaande uit een tiental objecten in Amsterdam en Amstelveen. De onroerend goed portefeuille werd gefinancierd door Fortis Bank, thans ABN AMRO bank (hierna de bank).

1.3 Bij dagvaarding van 23 mei 2007 is verweerster namens klaagster in verzet gegaan tegen een dwangbevel, gedateerd 20 februari 2007, terzake  verbeurde dwangsommen ten bedrage van in totaal € 6.000,-, vermeerderd met rente en kosten, en tegen de tenuitvoerlegging daarvan, welk dwangbevel tegen klaagster is uitgevaardigd op 10 april 2007 ten behoeve van de Gemeente Amsterdam Dienst Wonen tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Bij vonnis in incident van 3 oktober 2007 heeft de rechtbank Amsterdam klaagster niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de verzettermijn.

1.4 Bij dagvaarding van 10 september 2007 is verweerster namens klaagster in verzet gegaan tegen een dwangbevel, gedateerd 23 april 2007, terzake verbeurde dwangsommen ten bedrage van in totaal € 6.000,-, vermeerderd met rente en kosten, en tegen de tenuitvoerlegging daarvan, welk dwangbevel tegen klaagster is uitgevaardigd op 9 mei 2007 ten behoeve van de Gemeente Amsterdam Dienst Wonen tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Bij vonnis van 21 november 2007 heeft de rechtbank Amsterdam klaagster eveneens niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de verzettermijn.

1.5 Op 29 februari 2008 heeft stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam klaagster een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een van haar panden in Amsterdam. Op 26 juni 2009 is een dwangbevel uitgevaardigd ter inning van de dwangsommen en op 28 juli 2009 is op grond van dit dwangbevel ten laste van klaagster beslag gelegd. Verweerster heeft namens klaagster verzet ingesteld tegen het dwangbevel van 26 juni 2009. Bij vonnis van 23 juni 2010 heeft de rechtbank Amsterdam het verzet ongegrond verklaard.

1.6 Verweerster heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 juni 2010. Bij arrest van 22 maart 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet tijdig van grieven heeft gediend.

1.7 Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2011 is klaagster wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, met benoeming van mr. D. tot curator. Verweerster heeft klaagster in die procedure bijgestaan.

1.8 Voorafgaand aan de onder curatelestelling, in 2009, heeft de bank de financiering opgezegd. Omdat niet werd voldaan aan de door de bank geëiste terugbetaling van de opgezegde financiering heeft de bank besloten over te gaan tot veiling van de onroerend goed portefeuille.

1.9 De curator heeft – ter voorkoming van een veiling – de mogelijkheden onderzocht om de onroerend goed portefeuille te herfinancieren, dan wel onderhands te verkopen.

1.10 De vennootschappen X en Y hebben een voorstel tot herfinanciering gedaan. Ook hebben zij voorgesteld de onroerend goed portefeuille aan te kopen. De curator heeft de rechtbank Amsterdam, sector kanton, team bewind, hierover bij brief van 10 juli 2012 geïnformeerd. In die brief staat verder, voor zover relevant:

“nieuwe vorderingen

Een ander onvoorzien aspect is het ontstaan c.q. bekend worden met nieuwe vorderingen, waarmee eerst bij het bepalen van de financieringsbehoefte geen rekening is gehouden. Zoals u bekend, heeft de bank haar uiteindelijke definitieve vordering kenbaar gemaakt. Deze vordering is nagenoeg € 50.000,-- hoger dan waarmee aanvankelijk rekening werd gehouden.

Voorts heeft [verweerster] onlangs voor het eerst kenbaar gemaakt, dat zij nog een vordering heeft op [klaagster] van in totaal € 26.000,--, daterend uit de periode 2006 t/m heden.”

1.11 Bij beschikking van 7 september 2012 heeft de kantonrechter het door de curator gedane verzoek tot goedkeuring van de verkoop van de onroerend goed portefeuille aan X en Y toegewezen en op diezelfde datum hebben X en Y de onroerend goed portefeuille van de curator gekocht.

1.12 Klaagster is op 5 december 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 september 2012. Verweerster heeft klaagster in hoger beroep bijgestaan. Bij beschikking van 21 januari 2014 heeft het gerechtshof Amsterdam de beschikking van de kantonrechter van 7 september 2012 bekrachtigd.

1.13 Bij brief van 30 juli 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 Naar de voorzitter begrijpt houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) de door haar gepretendeerde vordering op klaagster van € 26.000,- onder meer heeft geleid tot de verkoop van de onroerend goedportefeuille van klaagster;

b) ingebrekestellingen van haar uit 2007 hebben geleid tot de kredietopzegging van de bank;

c) zij ondanks het voorschot dat klaagster haar heeft betaald niet tijdig in verzet is gegaan tegen twee dwangsombeschikkingen van de Dienst Wonen uit 2007;

d) zij niet van grieven heeft gediend in het hoger beroep tegen het vonnis van 23 juni 2010;

e) zij klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan in de procedure tot ondercuratelestelling;

f) zij voor elke procedure een nieuw dossier heeft aangemaakt, waarvoor zij kosten voor verleende rechtsbijstand in rekening heeft gebracht;

g) zij de eigen bijdrage en griffiekosten in rekening heeft gebracht als voorschot;

h) zij werkzaamheden heeft verricht op betalende basis terwijl klaagster in aanmerking zou komen voor een toevoeging;

i) zij na het overlijden van een broer van klager in 2013 heeft gezegd “iedereen is blij dat je broer overleden is”.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) tot en met e)

4.1 Allereerst dient te worden nagegaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 Klachtonderdelen a) tot en met e) zien op een handelen of nalaten van verweerster in de periode voor juli 2012. Door hierover pas op 30 juli 2015 een klacht in te dienen, heeft klaagster de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Dat klaagster reeds eerder bij de deken klachten tegen verweerster heeft ingediend die zij later om haar moverende redenen weer heeft ingetrokken maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Klachtonderdelen a) tot en met e) zijn dan ook niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdelen f), g) en h)

4.3 Voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op een handelen van verweerster in de periode voor 30 juli 2012, zijn deze klachtonderdelen gelet op het bepaalde in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet eveneens niet-ontvankelijk.

4.4 Voor zover de klachtonderdelen (ook) betrekking hebben op een handelen van verweerster in de periode na 30 juli 2012 – verweerster heeft klaagster immers ook na 30 juli 2012 nog bijgestaan – overweegt de voorzitter dat klaagster deze onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdelen f), g) en h) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

4.5 Voor zover klaagster heeft bedoeld hierover te klagen geldt ook hier dat klaagster haar klacht onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Ook klachtonderdeel i) is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a en artikel 46j Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) tot en met e), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

- klachtonderdelen f) tot en met h), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a en artikel 46j Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond;

- klachtonderdeel i) kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 17 maart 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2016 

verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl