Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:70

Zaaknummer

15-219A

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek van advocaat die in 2009 door de raad is geschrapt; hoger beroep tegen schrapping was niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Behandeling door raad die de beslissing heeft gegeven. Advocaat was in 2007 naar buitenland vertrokken en wist niet van dekenonderzoek en procedure bij raad. Opgeroepen via op tableau geregistreerd kantooradres. Schending fundamenteel rechtsbeginsel van hoor en wederhoor? Nee, advocaat moet zich bereikbaar houden voor deken en tuchtrechter. Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 maart 2016

in de zaak 15-219A

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

 

 

1 PROCESVERLOOP

1.1 Bij brief, met bijlagen, van 24 september 2015 is namens verzoeker bij de Raad van Discipline te Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek ingediend tot herziening van de beslissing van de raad van 20 januari 2009, met nummers 08-244A en 08-246A.

1.2 Bij brief van 19 november 2015 heeft de griffier aan verzoeker bericht dat zijn verzoek om het herzieningsverzoek door een andere dan de Amsterdamse raad van discipline te laten behandelen, niet kan worden ingewilligd , aangezien een verzoek tot herziening gedaan moet worden bij de tuchtrechtelijke instantie die de uitspraak, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft gedaan (Hof van Discipline, ECLI:NL:TAHVD:2014:262). Deze brief bevatte voorts de voorlopige oproep voor de mondelinge behandeling, onder mededeling dat, nu herziening slechts bij uitzondering wordt toegelaten, eerst een zitting zal worden gehouden waarop uitsluitend de ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek aan de orde zal zijn.

1.3 Deze openbare zitting van de raad heeft plaatsgevonden op 25 januari 2016 in aanwezigheid van verzoeker en zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het herzieningsverzoek, met bijlagen 1 t/m 13, van 24 september 2015, bedoeld onder 1.1;

-  de brief, met bijlagen A t/m J, van 8 januari 2016 waarmee verzoeker het herzieningsverzoek heeft aangevuld.

1.5 Op de mail van 10 februari 2016 van verzoeker aan de griffie van de raad heeft de raad geen acht geslagen, nu dit bericht na sluiting van het onderzoek ter zitting is ontvangen.

2.  FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het herzieningsverzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 Per 15 november 2007 heeft verzoeker zijn advocatenpraktijk feitelijk beëindigd.

2.3 Tot 1 september 2008 moest een advocaat die van het tableau geschrapt wilde worden daartoe een schriftelijk en door hem ondertekend verzoek indienen bij de griffier van de rechtbank van zijn arrondissement van inschrijving.

2.4 Op 29 april 2008 heeft verzoeker een medewerkster van “Barbeheer” (de administratie van het tableau) van de Nederlandse Orde van Advocaten per e-mail verzocht hem per 1 mei 2008 van het tableau te schrappen. Deze mail was afkomstig van [Z]advocaten@zonnet.nl en vermeldde als afzender voorts: Mr. [verzoeker], postbus […], […] Amsterdam, tel. 020-[Y], fax 020-[…].

2.5 Op 25 augustus 2008 heeft de medewerkster van Barbeheer verzoeker, per e-mail aan hetzelfde e-mailadres, gevraagd om een schriftelijk en door hem ondertekend verzoek tot schrapping. Daarop is geen reactie gekomen. De medewerkster van Barbeheer heeft geprobeerd om via bovenvermeld telefoonnummer met verzoeker te spreken, maar een antwoordapparaat berichtte dat de praktijk was beëindigd en met wie en op welk telefoonnummer men contact kon opnemen vanwege lopende of nieuwe zaken. De medewerkster van Barbeheer heeft dat telefoonnummer gebeld en medegedeeld gekregen dat verzoeker waarschijnlijk naar Turkije was geëmigreerd.

2.6 Op 11 juli 2008 heeft een voormalige cliënt van verzoeker, de heer K,  bij de deken een klacht tegen verzoeker ingediend. De deken heeft verzoeker bij brieven van 14 juli en 6 en 22 augustus 2008 verzocht om een reactie. De brieven van de deken zijn gestuurd naar het hiervoor vermelde adres, waarop verzoeker blijkens een uitdraai van Barbeheer van 14 juli 2008 kantoor hield. De brieven zijn niet  retour gekomen, maar wel onbeantwoord gebleven.

2.7 Bij brief van 2 september 2008 heeft de deken op dezelfde wijze aan verzoeker bericht dat hij een dekenbezwaar indiende omdat verzoeker niet reageerde. De klacht van de heer K heeft de deken ook doorgeleid naar de raad.

2.8 De klacht en het dekenbezwaar zijn op de zitting van de raad van 19 november 2008 mondeling behandeld. Daarbij waren de heer K en de deken aanwezig; verzoeker was niet aanwezig.

2.9 Na de mondelinge behandeling heeft de griffier van de raad op 24 november 2008 aan de deken geschreven:

“Alvorens tot een oordeel te komen in deze zaak, zou de raad u willen verzoeken om een nader onderzoek te laten verrichten naar de praktijkvoering van mr. [verzoeker]. In dit verband zou onder meer gedacht kunnen worden om de Gemeentelijke Basis Administratie te raadplegen zodat duidelijk wordt of mr. [verzoeker] nog in Nederland woonachtig is. Voorts acht de raad het wenselijk dat een van uw medewerkers een bezoek brengt aan het (voormalige?) kantooradres van mr. [verzoeker] , zodat ter plekke onderzocht kan worden of mr. [verzoeker] of een eventueel door hem aangesteld waarnemend advocaat op dat adres nog werkzaam is.”

2.10 Bij brief van 9 december 2008 heeft de deken gereageerd middels toezending van een uittreksel dd 3 december 2008 van de basisadministratie van de gemeente Amsterdam. Blijkens dit uittreksel heeft verzoeker zich op 7 november 2007 laten uitschrijven en is hij vertrokken naar de Verenigde Staten van Amerika. Verder luidt de brief van de deken aan de raad:

“Voorts staat op het antwoordapparaat van zijn kantoortelefoonnummer 020-[Y] het bericht dat “de praktijk is beëindigd en dat voor lopende of nieuwe zaken contact kan worden opgenomen met [een andere met naam genoemde advocaat]”.

Uit telefonisch contact met deze advocaat is mij gebleken dat mr. [verzoeker] een jaar geleden voor onbepaalde tijd zijn praktijk heeft neergelegd. De vervanger is gevraagd om lopende en nieuwe zaken waar te nemen. Op het antwoordapparaat van mr. [verzoeker] is om die reden de naam en telefoonnummer van deze advocaat vermeld.

(…)

De advocaat heeft circa zes maanden geleden voor het laatst telefonisch contact gehad met mr. [verzoeker]. Het nummer waarop mr. [verzoeker] toen bereikbaar was, was een telefoonnummer in Turkije.

Een bezoek aan het (voormalige?) kantooradres van mr. [verzoeker] leek mij in dit licht minder zinvol.”

2.11 De raad heeft bij beslissing van 20 januari 2009 de klacht en het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verzoeker de maatregel van schrapping opgelegd, met bevel tot openbaarmaking van de beslissing.

2.12 De beslissing van de raad is op 20 januari 2009 per aangetekende brief verzonden aan genoemd postbusnummer van verzoeker. De beslissing is op 13 februari 2009 nogmaals per gewone post verzonden. De raad heeft op 20 februari 2009 een  brief, aangetekend en per gewone post, betreffende de schrapping van het tableau aan genoemd adres gestuurd. De aangetekende brieven zijn door TNT Post retour gezonden met de mededeling “niet afgehaald”.

2.13 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline. Zijn beroepschrift is op 29 april 2009 door het hof ontvangen. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zittingen van 29 mei 2009, waar alleen de deken is verschenen, en 11 september 2009, waar verzoeker en de deken zijn verschenen.

2.14 Op 9 november 2009 heeft het Hof van Discipline verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep (nr 5477) omdat het appelschrift te laat was ingediend en er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding. Daarbij overwoog het hof onder meer:

“5.1.4. Van een fout van de deken en/of de raad analoog aan hetgeen de Hoge Raad overwoog – die aanleiding zou kunnen zijn de beroepstermijn te verlengen is het hof niet kunnen blijken. De stelling van verweerder dat de deken onvoldoende inspanningen heeft verricht om hem te bereiken wordt verworpen. Ingevolge artikel 8 (oud) Advocatenwet dient de aangifte tot schrapping van het tableau door een advocaat te worden gericht tot (de griffier van) de rechtbank. Verweerder heeft zodanig verzoek niet tot de rechtbank gericht. Wel heeft hij, zoals onder 4.1.5 aangegeven, op 29 april 2008 een verzoek aan de orde van Advocaten gedaan, maar dit verzoek kon geen effect sorteren omdat artikel 8 (nieuw) Advocatenwet eerst op 1 januari 2008 in werking trad en voorts omdat het verzoek niet was ondertekend. De stelling van verweerder dat de (medewerkster van de) orde het verzoek had moeten doorgeleiden naar de rechtbank kan verweerder niet baten omdat ook een verzoek aan de rechtbank ondertekend moet zijn, en het niet aannemelijk is dat de rechtbank verweerder wel zou hebben kunnen bereiken. Voorts neemt het hof in aanmerking dat het niet aan de deken of de raad is om zich in te spannen om verweerder te gaan zoeken. Een advocaat dient bereikbaar te zijn voor de deken en de raad. In dit verband wijst het hof erop dat verweerder er niet op mocht vertrouwen dat hij van het tableau zou zijn geschrapt. Hij had behoren te verifiëren of zijn e-mail van 29 april 2008 tot het gewenste resultaat had geleid, temeer daar de Orde hem kennelijk geen bevestiging van schrapping had toegezonden. Daarbij komt dat een advocaat die zich heeft doen schrappen bereikbaar moet blijven voor de behandeling van klachten uit de periode van vóór de schrapping en vóór de overdracht van reeds gearchiveerde zaken. Het hof stelt vast dat verweerder noch telefonisch, noch per e-mail, noch op zijn kantooradres, noch op zijn postbusadres bereikbaar was. Meer inspanningen dan die welke de deken zich heeft getroost, mogen van hem niet verlangd worden.

Verweerder stelt voorts dat de opvolgend advocaat bekend was met zijn telefoonnummer in Turkije. Van de juistheid van die stelling is evenwel niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de deken in kennis is gesteld van dat telefoonnummer.

Omdat verweerder, in strijd met zijn verplichtingen, zich onbereikbaar heeft gemaakt voor de deken en de raad dient geoordeeld te worden dat verweerder het aan zichzelf te wijten heeft dat hij niet tijdig van de klacht, het dekenbezwaar en de beslissing van de raad van Discipline van 20 januari 2009 op de hoogte was.

5.1.5. In het vorenstaande ligt besloten dat er geen sprake kan zijn van verschoonbare termijnoverschrijding.

5.1.6.  Overigens zou ook aan de tweede door de Hoge Raad gestelde eis niet zijn voldaan. Verweerder heeft gesteld op 1 april 2009 schriftelijk op de hoogte te zijn gesteld van de schrapping. Anders dan verweerder stelt zou dan niet de termijn van dertig dagen lopen, maar een termijn van twee weken, zodat uiterlijk 14 april 2009 het beroepschrift op de griffie van het hof van Discipline ontvangen dient te zijn.”

2.15 In een andere tuchtzaak tegen verzoeker heeft de raad naar aanleiding van een klacht van een collega-advocaat en van de deken over niet reageren door verzoeker bij beslissing van 16 december 2008 (zaaknr. 08-180A+181A) een berisping opgelegd en over die maatregel overwogen: “De raad vindt het zorgelijk dat verweerder thans niet te lokaliseren is, zodat onderzoek naar de praktijkuitoefening door verweerder onmogelijk is. Vanwege het ontbreken van verdere informatie omtrent de praktijkuitoefening van verweerder , is de raad genoodzaakt het bij het opleggen van de maatregel van een enkele berisping te laten.”

3.  HET HERZIENINGSVERZOEK

3.1  Aan zijn herzieningsverzoek legt verzoeker in de eerste plaats ten grondslag

dat “in de procedure die tot de uitspraken heeft geleid sprake is geweest van schending van fundamentele beginselen van procesrecht en daarmee van artikel 6 EVRM.” Verzoeker beroept zich met name op schending van het verdedigingsbeginsel (hoor en wederhoor) en het onpartijdigheidsbeginsel. Door het feit dat hij niet op de hoogte was van de klacht en van het dekenbezwaar, van de zitting en de beslissing van de raad van discipline, heeft hij zichtzelf niet behoorlijk kunnen verdedigen. Volgens verzoeker draait het uiteindelijk om de vraag of hij destijds onvindbaar was.

Verder stelt verzoeker “dat hij in zijn carrière als advocaat ernstig is tegengewerkt en eigenlijk wel kapot is gemaakt” door de Amsterdamse Orde van Advocaten, hetgeen is uitgemond in een schrapping door middel van een rechterlijke procedure die strijdig is met het recht op een eerlijk proces. Verzoeker voegt daaraan toe

 dat de Orde hem tegenwerkt om dat te kunnen bewijzen, door hem geen inzage te geven in zijn dossier en hem niet de gevraagde stukken te sturen. De Raad van Discipline Amsterdam speelt dit spelletje mee, aldus tot slot verzoeker.

4.  BEOORDELING

4.1 De raad stelt vast dat tegen de beslissing van de raad van 20 januari 2009 geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, nu deze (in elk geval) met de beslissing van het Hof van Discipline van 9 november 2009 onherroepelijk is geworden. Voorts overweegt de raad dat de Advocatenwet het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet kent. Een verzoek tot herziening kan dan ook niet in behandeling worden genomen en verzoeker dient in een dergelijk verzoek in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline kan daarover bij uitzondering anders worden geoordeeld, uitsluitend indien en voor zover mocht blijken dat bij de behandeling van de zaak geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. De uitzondering beperkt zich tot die gevallen waarin een verweerder jegens wie een klacht of dekenbezwaar gegrond is verklaard, op die schending een beroep kan doen (Hof van Discipline, ECLI:NL:TAHVD:2015:25).

4.2 Verzoeker grondt zijn herzieningsverzoek op de stelling, dat het proces bij de raad van discipline niet eerlijk is geweest nu hij niet wist van de klacht, het dekenbezwaar, de zitting en de beslissing van de raad doordat de oproepen en stukken hem niet hebben bereikt. Aldus zou het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor zijn geschonden, want de deken en de raad hadden meer moeite moeten doen om hem te vinden.

4.3 Het aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegde kan naar het oordeel van de raad niet tot herziening leiden om de volgende redenen.

4.4 In de eerste plaats is deze kwestie blijkens voornoemde beslissing van het Hof van Discipline uitvoerig aan de orde geweest in de appelprocedure, met als conclusie van het Hof van Discipline, dat “verweerder het aan zichzelf te wijten heeft dat hij niet tijdig van de klacht, het dekenbezwaar en de beslissing van de raad van Discipline van 20 januari 2009 op de hoogte was.” en dat er geen fundamenteel rechtsbeginsel was geschonden. Hetzelfde geldt voor het op de hoogte zijn van de zitting bij de raad.

4.5 Het enkele feit dat verweerder de zitting van de raad van 19 november 2008 niet heeft bijgewoond, betekent niet dat het proces niet eerlijk is geweest. Artikel 49 van de Advocatenwet bepaalt dat de raad geen beslissing neemt dan na verhoor of behoorlijke oproeping van verweerder en klager. De voorlopige en definitieve oproep voor de zitting zijn blijkens het dossier niet als onbestelbaar geretourneerd. De raad mocht afgaan op het bij Barbeheer geregistreerde kantooradres. Een advocaat dient zijn kantoor zodanig te organiseren dat voor hem bestemde post hem ook kan bereiken (Hof van Discipline, ECLI:NL:TAHVD:2014:327). Hij moet bereikbaar zijn voor deken en tuchtrechter, ook als hij uitgeschreven is (of meent dat te zijn), zoals ook het Hof van Discipline in de beslissing van 9 november 2009 overwoog.

4.6 Bovendien hebben de raad en de deken blijkens de hiervoor vermelde brieven van 24 november resp. 9 december 2008 meer dan de gebruikelijke inspanningen verricht om verzoeker te bereiken.

4.7 De door verzoeker in herziening ingebrachte verklaringen uit 2015 van de advocaat die indertijd zijn zaken waarnam en van de heer K, waarmee verzoeker zijn betoog onderbouwt dat deken en raad onder meer hadden moeten doorvragen naar verzoekers telefoonnummer in Turkije en dat hadden moeten bellen, kunnen niet afdoen aan het feit dat een advocaat er zelf voor verantwoordelijk is dat de deken en de tuchtrechter hem kunnen bereiken en dat verzoeker daarin is tekort geschoten. Verzoeker lijkt er van uit te gaan dat de omstandigheid dat deken en raad in theorie nog andere stappen hadden kunnen ondernemen om hem te bereiken, zijn eigen verantwoordelijkheid opheft om als advocaat bereikbaar te zijn. Dit ten onrechte.

4.8 Bovendien had verzoeker in appel alsnog zijn argumenten tegen de schrapping kunnen aanvoeren. Verzoek heeft ter zitting van het Hof op 11 september 2009 ook daadwerkelijk het woord gevoerd. Dat het Hof geen inhoudelijk oordeel heeft kunnen geven en het appel niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft verzoeker, zoals het Hof uitvoerig heeft gemotiveerd, aan zichzelf te wijten.

4.9 Het lijkt er op dat verweerder het instrument van de herziening  tracht  te gebruiken als verkapt hoger beroep tegen de schrapping, maar daar is het niet voor bedoeld.  

4.10 Ten overvloede overweegt de raad nog, dat het bijzondere rechtsmiddel van de herziening voor verzoeker in zoverre niet zijn laatste redmiddel is, dat hij er ook voor kan kiezen om een verzoek in te dienen om opnieuw te worden ingeschreven als advocaat.

4.11 Verzoeker heeft voorts aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat de Amsterdamse Orde van Advocaten hem tegenwerkt in het bewijzen van zijn stelling dat hij geen eerlijk proces heeft gehad, door hem geen inzage te geven in zijn dossier en hem niet de gevraagde stukken te sturen. De Raad van Discipline te Amsterdam speelt dit spelletje mee, aldus – steeds – verzoeker. Wat daarvan zij, uit dit betoog blijkt niet waarom verzoeker in 2008 bij de raad geen eerlijk proces gehad zou hebben doordat er fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Reeds hierom kan het niet tot herziening leiden.

4.12 De raad overweegt daarnaast, dat in deze procedure slechts de beslissing van de Raad van Discipline te Amsterdam aan de orde is en niet eventuele gedragingen van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Dat de griffie van de raad verzoeker naar waarheid heeft medegedeeld niet te kunnen voldoen aan zijn verzoek om het proces-verbaal van de zitting van 19 november 2008 te verstrekken, omdat het niet meer op de griffie aanwezig is, terwijl kennelijk ook de Amsterdamse Orde er niet meer over beschikt, is ongelukkig. Niet valt in te zien echter hoe  de inhoud van dit proces-verbaal een nieuw licht zou kunnen werpen op de vraag of het proces eerlijk is geweest. Dit terwijl bovendien mag worden aangenomen dat verzoeker in 2009 wel degelijk bekend is geraakt met het proces-verbaal, nu dat standaard deel uitmaakt van het appeldossier.

4.13 Uit al het voorgaande volgt, dat de uitzonderingssituatie, dat bij de behandeling van de zaak geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden, zich hier niet voordoet. Verzoeker moet daarom in zijn herzieningsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van de raad van 20 januari 2009, met nummers 08-244A en 08-246A.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger,  voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen, B.J. Sol, C. Wiggers en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.

 

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is verzonden op 21 maart 2016