Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:83

Zaaknummer

15-669/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat inhoudende dat hij onder meer niet heeft geluisterd naar klagers, niet de belangen van klagers heeft behartigd doch die van de wederpartij en het hem ter hand gestelde bewijsmateriaal niet in behandeling heeft genomen. Klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 maart 2016

in de zaak 15-669/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 23 september 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 december 2015 met kenmerk 4015-0644, door de raad ontvangen op 18 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 februari 2016 in aanwezigheid van klaagster sub a en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 13, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In maart 2012 hebben klagers zich bij hun rechtsbijstandverzekeraar ARAG gemeld vanwege een geschil met hun buren. Klagers klaagden over het feit dat de buren een camera aan hun huis hadden bevestigd die mede het huis en erf van klagers filmde.

2.2 Na correspondentie door een collega van verweerder (hierna: mr. G), met de buren en hun advocaat, heeft mr. G op 14 oktober 2013 een procedure tegen de buren aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. In deze procedure werd verwijdering van camera’s en een verbod om klagers te fotograferen gevorderd. In reconventie vorderden de buren verwijdering van twee (vermeende) camera’s die klagers aan hun eigen huis zouden hebben bevestigd en een verbod tot het plaatsen van de camper van klagers op de oprit van de buren.

2.3 Bij vonnis van 5 juni 2014 heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie grotendeels toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen. De buren hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Dit hoger beroep heeft geen inhoudelijke behandeling gekregen en is op de parkeerrol geplaatst.

2.4 Een brief van mr. G. van 18 juni 2014 aan de gemachtigde van de buren van klagers luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Uw cliënt is het niet toegestaan om cliënten te fotograferen, waar uiteraard ook een verbod van filmen onder valt. Cliënten hebben de indruk dat uw cliënt nu met een andere camera de inrit en de achtertuin van cliënten filmt. Uw cliënt dient deze activiteiten per ommegaande te staken. De dwangsom zal geïnd worden.”

2.5 Bij dagvaarding van 3 juli 2014 hebben de buren klagers in kort geding gedagvaard en werd onder meer verwijdering van de camera’s die door klagers inmiddels waren bevestigd gevorderd, alsmede een verbod voor klagers om het erf van de buren te betreden, een verbod om de buren te filmen of fotograferen en een gebod om de namens klagers aangekondigde executie van een bedrag van € 500,- aan dwangsommen te staken. In reconventie hebben klagers tegenvorderingen ingesteld, waaronder het verwijderen van (nieuwe) camera’s en een verbod op het betreden van het erf van klagers door de buren.

2.6 In augustus 2014 is de zaak aan verweerder overgedragen. Op 21 augustus 2014 is verweerder bij klagers thuis geweest om de zaak te bespreken ter voorbereiding van de kort geding-zitting.

2.7 De eerste zitting van het kort geding heeft plaatsgevonden op 9 september 2014. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden voor een descente.

2.8 Bij e-mail van 12 november 2014 heeft de waarneemster van verweerder aan klagers bericht:

“Zoals u bekend, diende de datum van de descente nog aangepast te worden. Inmiddels heb ik bericht ontvangen van de rechtbank. De descente zal plaatsvinden op 19 december a.s. om 14.00.”

2.9 Omdat klagers verhinderd waren in december is de descente opnieuw uitgesteld. De descente heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. Tijdens de descente is afgesproken dat de camera van de buren zou worden gedraaid. De buren zijn deze afspraak niet nagekomen. Het vervolg van de mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 21 juli 2015.

2.10 Een e-mail die klagers kort voor aanvang van deze zitting aan verweerder hebben gestuurd luidt als volgt, voor zover relevant:

“zorg vanmiddag ook maar dat er een ambulance aanwezig is

wij willen dat [de buurvrouw] geboeid is in de zaak anders gaan wij niet naar binnen”

2.11 Verweerder heeft daarop per e-mail in reactie aan klagers geschreven, voor zover relevant:

“Naar aanleiding van uw (klacht)telefoontjes en mailtje van vanochtend, verzoek ik u om mij per direct even op te bellen (…)

Als ik binnen een half uur niets van u gehoord hebt, dan zal ik aan de rechtbank en de advocaat van de wederpartij laten weten dat ik niet langer als uw advocaat optreed en dat de zitting van vanmiddag dus niet door kan gaan. ARAG zal dan de komende tijd op zoek gaan naar een andere advocaat die de zaak kan – en wil – overnemen en deze nieuwe advocaat kan dan tezijnertijd ook verder gaan met het kort geding.”

2.12 Op 31 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen. Bij wijze van ordemaatregel zijn beide partijen veroordeeld om voor de duur van een jaar alle camera’s te verwijderen. Ook mochten partijen niet meer elkaars erf betreden en elkaar filmen of fotograferen. De door de buren gevorderde schorsing van de executie van dwangsommen door klagers is afgewezen. De buren hebben hoger beroep ingesteld.

2.13 Een e-mail van 26 augustus 2015 van klagers aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“hierbij ontvangt u een kopie van de dagvaarding welke wij vandaag hebben ontvangen. (…)

• Deze zaak gaat gewoon door! Dus geen uitstel! (…)

• Wij willen dat u nu direct de dwangsomprocedure in gang gaat zetten zoals geschreven in de brief van 18 juni 2014 van [mr. G]”

2.14 Bij e-mail van 27 augustus 2015 heeft verweerder aan klagers bericht, voor zover relevant:

“Bedankt voor het toezenden van de hoger beroep-dagvaarding. Ik zal mij namens u in de hoger beroepprocedure ‘stellen’. Ook zal ik in concept een processtuk maken (…)

Ik zal eventueel door [de buurman] in 2014 verbeurde dwangsommen niet gaan incasseren. Zou ik dat wel doen, dan begint [de buurman] meteen weer een kort geding om dat tegen te houden. Dat betekent voor u wéér een zitting waar u mag verschijnen. Bovendien acht ik uitgesloten dat de kort gedingrechter het goed zou vinden dat wij dwangsommen incasseren.

Indien u het met deze gang van zaken niet eens bent, dan verzoek ik u mij op te bellen. Want dan is het verstandiger dat een andere advocaat met de hele zaak verder gaat.”

2.15 Verweerder heeft vervolgens de behandeling van de zaak neergelegd. De zaak is op kosten van ARAG overgedragen aan een andere advocaat. Deze laatste heeft dwangsommen aangezegd aan de buren, die daarop een nieuw executiegeschil tegen klagers hebben aangespannen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

a) mediation heeft willen doordrukken tegen de zin van klagers;

b) niet heeft geluisterd naar klagers;

c) al het werk aan klagers heeft overgelaten;

d) veel heeft beloofd aan klagers, maar deze beloften niet is nagekomen;

e) in de rechtbank klagers het woord heeft laten doen;

f) niet de belangen van klagers doch die van de wederpartij heeft behartigd;

g) beter heeft kunnen praten met de advocaat van de wederpartij dan met klagers; onder meer niet aan klagers heeft doorgegeven dat de descente op verzoek van de wederpartij zou worden verplaatst;

h) klagers dieper in het dal heeft geholpen;

i) het hem ter hand gestelde bewijsmateriaal niet in behandeling heeft genomen;

j) klagers heeft meegedeeld dat het geschil met de buren de schuld van klagers was.

3.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel b hebben klagers gesteld dat verweerder brieven of stukken die hij aan de rechtbank heeft overgelegd niet van te voren in concept aan klagers stuurde. Nadat klagers hieromtrent hadden geklaagd bij de leidinggevende van verweerder, heeft verweerder enige tijd concepten eerst aan klagers laten lezen, maar al gauw verviel verweerder weer in zijn oude gewoonte.

3.3 Onder klachtonderdeel g valt onder meer de verwarring die verweerder heeft laten ontstaan over de datum waarop de descente zou worden gehouden. Klagers werden overvallen door de mededeling van de waarneemster van verweerder dat een nieuwe datum was bepaald voor de descente. Dat de descente vervolgens in december 2014 werd gepland rekenen klagers verweerder ook aan. Hij had rekening moeten houden met het feit dat klager sub 2 geen vrij kon krijgen in december. Uiteindelijk heeft de descente pas op 9 februari 2015 plaats kunnen vinden.

3.4 Met betrekking tot klachtonderdeel f hebben klagers gesteld dat verweerder hun zaken niet goed heeft behartigd, doordat hij niet heeft doorgepakt en heeft nagelaten de verschuldigde dwangsommen van de buren te incasseren.

3.5 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn door klagers nieuwe klachtonderdelen aangevoerd. De raad kan in beginsel echter geen klachten of klachtonderdelen beoordelen die niet eerst door de deken zijn onderzocht. Deze klachtonderdelen zullen dan ook niet door de raad worden behandeld en beoordeeld.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, gegeven de aard van de zaak, met klagers over mediation gesproken. Toen duidelijk was dat klagers dat niet wilden, heeft hij het onderwerp laten rusten. Tijdens de eerste zitting in kort geding hebben zowel klagers als hijzelf het woord gevoerd. Verweerder betwist dat hij relevante bewijsstukken niet heeft overgelegd aan de rechtbank. Hoewel verweerder goed overweg kon met de advocaat van de buren, “kan hij zich niet voorstellen” dat hij vertrouwelijke informatie met hem zou hebben gedeeld. Hij erkent dat er “iets van verwarring” is geweest over een nieuwe descentedatum.

4.2 Voor het overige herkent verweerder zich niet in de klachten van klagers.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. De tuchtrechter dient bij die beoordeling rekening te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daartoe behoort onder meer een voortvarende werkwijze. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

Ad klachtonderdeel b)

5.2 Klachtonderdeel b houdt in dat verweerder niet heeft geluisterd naar klagers. Klagers vullen dit nader in door te klagen over het feit dat verweerder brieven voor verzending niet in concept aan klagers heeft voorgelegd.

5.3 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder brieven niet in concept aan klagers voorlegt, heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat hij inhoudelijke stukken altijd in concept aan klagers voor heeft gelegd. Slechts zogenaamde doorzendbriefjes stuurde hij niet aan klagers, ook niet na verzending daarvan. Dat verweerder brieven met eenvoudige inhoud niet aan klagers voorlegde of daarna aan hen doorstuurde kan wellicht als slordig worden gekwalificeerd, maar dat enkele feit is niet genoeg voor gegrondbevinding voor dit klachtonderdeel. Niet vast is komen te staan dat verweerder ook inhoudelijke brieven niet aan klagers heeft voorgelegd, nu hij dit gemotiveerd heeft betwist. Het klachtonderdeel faalt.

Ad klachtonderdeel f)

5.4 Klachtonderdeel f houdt in dat verweerder de belangen van de wederpartij boven die van klagers zou hebben gesteld, door geen aanspraak te hebben willen maken op verbeurde dwangsommen. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de dwangsommen wel reeds waren aangezegd, maar dat de wederpartij hoger beroep had ingesteld van het bodemvonnis waarbij de dwangsommen waren opgelegd; dat de buren bovendien in kort geding schorsing van de executie van de dwangsommen hadden gevorderd; en dat hij eerst de uitkomst van die procedure(s) wenste af te wachten. Het advies van verweerder om eerst de uitkomst van deze procedure(s) af te wachten komt de raad niet onjuist of onredelijk voor. Klagers hebben ook geen reden of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het gegeven advies onjuist is of in strijd met hetgeen een redelijk bekwaam advocaat in deze zaak zou kunnen of behoren te adviseren, noch is dat op andere wijze gebleken. Dat klagers ter zitting hebben opgemerkt dat hun opvolgende adocaat wel met succes dwangsommen heeft geïncasseerd, maakt – zo dat al juist is, de raad heeft het niet kunnen vaststellen – het voorgaande niet anders. Ook klachtonderdeel f is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.5 Het enige concrete verwijt dat klagers aan dit klachtonderdeel ten grondslag leggen, is dat verweerder al wist dat de descente op verzoek van de wederpartij verplaatst zou worden, maar dat hij heeft nagelaten dit aan klagers mee te delen. Klagers hebben dit bij afwezigheid van verweerder van zijn waarneemster vernomen.

5.6 De raad is van oordeel dat het aannemelijk is dat verweerder al eerder wist dat de descente zou worden verplaatst, doch klagers daarover niet heeft geïnformeerd tot het moment dat de nieuwe datum bekend was. Hoewel de raad begrijpt dat het verplaatsen van de descente voor klagers teleurstellend is geweest, kan verweerder van het feit dat de descente door de rechtbank werd verplaatst geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het verwijt aan verweerder dat hij klagers niet eerder heeft geïnformeerd omtrent die verplaatsing is van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan te nemen.

Ad klachtonderdeel i)

5.7 Klagers verwijten verweerder dat hij geweigerd heeft bewijsmateriaal in behandeling te nemen. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens verweerder heeft hij wel degelijk bewijsmateriaal van klagers aangenomen en dit ook overgelegd in de procedure. Klagers hebben hun klacht, tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder, niet verder onderbouwd. Klachtonderdeel i is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen a, c, d, e, h en j

5.8 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.9 Klagers hebben, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, geen, althans onvoldoende redenen of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat verweerder mediation heeft willen doordrukken tegen hun zin, klagers het werk hebben laten doen, zijn beloften aan klagers niet is nagekomen, klagers dieper in het dal heeft geholpen of aan klagers heeft meegedeeld dat het geschil met de buren hun schuld was. Voor zover klagers klagen over de in 2.11 geciteerde “dreigmail” van verweerder, heeft te gelden dat deze moet worden gelezen in het licht van de daaraan voorafgaande mail van klagers, waarin een dreiging met fysiek geweld kan worden gelezen van klagers aan het adres van de wederpartij. Verweerder moest, kort nadat hij deze mail ontving, beslissen of hij de reis vanuit Amsterdam naar de rechtbank in ’s-Hertogenbosch – waar de zitting zou plaatsvinden – wilde gaan maken. De e-mail van verweerder is tegen deze achtergrond niet ontoelaatbaar. De klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M. Ynzonides en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2016.

Griffier Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl