Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-05-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:153
Zaaknummer
18-224/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Het had op de weg van klager gelegen om verweerster op de hoogte te stellen van het feit dat er in zijn zaak reeds een toevoeging was verleend en dat andere advocaten in die zaak reeds werkzaamheden hadden verricht.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 mei 2018
in de zaak 18-224/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 maart 2018 met kenmerk R 2018/17 cij/mb, door de raad ontvangen op 26 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 1 juli 2016 heeft verweerster op haar kantoor een intakegesprek met klager gevoerd.
1.2 Verweerster heeft klager op 8 juli 2016 een opdrachtbevestiging gezonden en op diezelfde datum een toevoeging voor hem aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. De opdrachtbevestiging luidt onder meer als volgt:
“(…) U heeft te kennen gegeven dat uw appartement schade heeft geleden wegens een brandstichting. De verzekeraar heeft deze schade vastgesteld op € 20.000,--. U was het hier niet mee eens en heeft ook zelf een expert ingeschakeld die de geleden schade op een hoger bedrag had vast gesteld.
U heeft mij verzocht uw belangen in deze te behartigen en de nodige werkzaamheden in gang te zetten. Ik heb u meegedeeld u gaarne bij te willen staan. (…)
Met u is besproken dat onderzocht wordt of u in aanmerking kunt komen voor gefinancierde rechtshulp. Ik heb voor u (…) een aanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend. (…)
Indien aan u geen gefinancierde rechtshulp wordt verleend, bij aanvang vastgesteld of achteraf na de resultaatsbeoordeling vastgesteld, zal ik aan u mijn werkzaamheden in rekening brengen als navolgt:
U zult voor mijn werkzaamheden worden belast conform mijn uurtarief ad
€ 200,--, te verhogen met 5% kantoorkosten (…). Dit alles wordt vermeerderd met 21% BTW en griffierechten die u dient te voldoen aan de rechtbank. (…)”
1.3 Bij brief van 18 juli 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verleend en de door klager te betalen eigen bijdrage vastgesteld op EUR 143,--.
1.4 Klager heeft de eigen bijdrage van EUR 143,-- op 20 juli 2016 aan verweerster betaald.
1.5 Bij brief van 11 augustus 2016 heeft verweerster de verzekeraar ([verzekeraar]) onder meer als volgt bericht:
“(…) Tot mij wendde zich [klager] (…) met het verzoek zijn belangen verder te behartigen met betrekking [tot] de verzekeringskwestie.
Cliënt deelde mij mede dat er op de zolderetage in het door cliënt gehuurde appartement (…) brand is ontstaan. Als gevolg van de brand is er in het gehele pand schade ontstaan. Cliënt heeft mij te kennen gegeven dat partijen, ondanks vele pogingen, geen overeenstemming hebben bereikt over de schadevaststelling en dientengevolge over het te vergoeden bedrag.
Echter, cliënt kon mij de laatste stand van zaken niet duidelijk maken. Teneinde cliënt adequaat bij te kunnen staan en hem juist te kunnen adviseren wil ik u het navolgende verzoeken.
Kunt u uw bevindingen uiteen zetten en de laatste stand van zaken kenbaar maken? Tevens verzoek ik u vriendelijk de onderliggende dossierstukken aan mij te doen toekomen. (…)”
Verweerster heeft klager op 18 augustus 2016 een afschrift van haar brief van 11 augustus 2016 aan [verzekeraar] gezonden.
1.6 Naar aanleiding van de brief van 11 augustus 2016 van verweerster heeft [verzekeraar] telefonisch om een machtiging verzocht. Verweerster heeft klager bij brief van 30 augustus 2016 verzocht om het bij die brief gevoegde machtigingsformulier ingevuld, gedateerd en ondertekend te retourneren.
1.7 Verweerster heeft het machtigingsformulier op 2 september 2016 per e-mail aan [verzekeraar] gezonden.
1.8 [Verzekeraar] heeft verweerster bij e-mail van 5 september 2016 laten weten op haar verzoeken te zullen terugkomen.
1.9 Op 31 oktober 2016 heeft een kantoorgenote van verweerster [verzekeraar] per e-mail een herinnering gezonden. Een op het kantoor van verweerster werkzame medewerker heeft klager op diezelfde datum per post een kopie van de e-mail aan [verzekeraar] gezonden.
1.10 Bij e-mail van 1 november 2016 heeft [verzekeraar] verweerster voor de laatste stand van zaken en het dossier verwezen naar klager. Voorts heeft [verzekeraar] verweerster bericht dat klager zich in deze kwestie eerder had laten bijstaan door een andere advocaat.
Een op het kantoor van verweerster werkzame medewerker heeft de e-mail van [verzekeraar] op 8 november 2016 per post doorgestuurd naar klager.
1.11 Bij e-mail van 25 november 2016 heeft verweerster [verzekeraar] als volgt bericht:
“(…) Ik beschik reeds over enkele dossierstukken, doch niet over alle dossierstukken.
Nog belangrijker, ik zou graag van u willen vernemen wat de grondslag is geweest van de afwijzing. Ik verzoek u derhalve vriendelijk voorstaande uiteen te zetten.
Voorts begreep ik van cliënt dat u tezamen met hem heeft getracht om in der minne tot een regeling te komen, doch dat voorstaande helaas niet is bewerkstelligd. Kunt u aangeven wat de pijnpunten zijn? Kunt u tevens mededelen op welke standpunten u zich momenteel stelt zodat ik alsnog met cliënt kan bezien of de kwestie in der minne geregeld kan worden zodat verdere juridische stappen achterwege kunnen blijven. (…)”
Een op het kantoor van verweerster werkzame medewerker heeft de e-mail van verweerster aan [verzekeraar] op 25 november 2016 per post doorgestuurd naar klager.
1.12 Bij e-mail van 27 december 2016 heeft [verzekeraar] verweerster bericht dat de dossierstukken reeds waren verstrekt aan de vorige advocaat van klager en dat van een minnelijke regeling nimmer sprake was geweest. Voorts heeft [verzekeraar] haar afwijzende standpunt gehandhaafd.
Een op het kantoor van verweerster werkzame medewerker heeft de e-mail van [verzekeraar] op 29 december 2016 per post doorgestuurd naar klager.
1.13 Bij brief van 4 januari 2017 heeft een kantoorgenote van verweerster een andere advocaat, mr. K., als volgt bericht:
“(…) Tot mij wendde zich [klager] (…) met het verzoek zijn belangen met betrekking tot de verzekeringskwestie verder te behartigen.
Cliënt deelde mij mede dat hij in de onderhavige kwestie door u is bijgestaan c.q. wordt bijgestaan, doch dat hij wenst dat ik zijn belangen ten deze verder behartig.
Vriendelijk verzoek ik u het dossier van cliënt met spoed aan mijn kantoor te doen toekomen opdat ik op juiste en adequate wijze de belangen van cliënt verder kan behartigen.
Voorts wil ik u verzoeken mij aan te geven wat de laatste stand van zaken is. (…)”
1.14 Bij brief van 30 januari 2017 heeft een op het kantoor van verweerster werkzame medewerker klager verzocht mee te delen welke advocaat hem eerder in de zaak tegen [verzekeraar] had bijgestaan, zodat het kantoor die advocaat zou kunnen benaderen.
Klager heeft op 1 februari 2017 per e-mail op deze brief gereageerd en in die
e-mail mr. K. genoemd.
1.15 Bij e-mail van 7 februari 2017 heeft een kantoorgenote van verweerster mr. K. bericht dat zij van klager had vernomen dat hij in de zaak tegen [verzekeraar] laatstelijk door mr. K. was bijgestaan. De kantoorgenote heeft mr. K. verzocht om toezending van het dossier van klager, alsmede haar te informeren over de laatste stand van zaken.
1.16 Bij e-mail van 20 februari 2017 heeft mr. K. de kantoorgenote van verweerster bericht dat hij klager in vier zaken had bijgestaan en ook vier toevoegingen namens klager had aangevraagd (en verkregen), waaronder toevoeging [nummer] betreffende het geschil met [verzekeraar]. Mr. K. heeft de kantoorgenote van verweerster bericht dat hij laatstgenoemde zaak op zijn beurt had overgenomen van een ander advocatenkantoor, dat eveneens werkzaamheden in de zaak had verricht en daar – net als mr. K. – veel uren in had gestoken. Voorts heeft mr. K. de kantoorgenote van verweerster bericht dat hij de stukken en de toevoeging in de zaak tegen [verzekeraar] naar haar zou doorsturen en haar verzocht hem een voorstel te doen voor verrekening van de vergoeding van de toevoeging.
1.17 Bij e-mail van 21 februari 2017 heeft een kantoorgenote van verweerster klager namens verweerster – kort gezegd – bericht dat zij inmiddels van mr. K. had vernomen dat hij en een ander advocatenkantoor klager in het verleden reeds hadden bijgestaan in diens geschil met [verzekeraar], dat mr. K. voor die kwestie reeds een toevoeging had verkregen en dat verweerster derhalve ten onrechte een tweede toevoegingsaanvraag voor hetzelfde rechtsprobleem had ingediend en verkregen. Verweerster heeft klager bericht dat zij derhalve haar werkzaamheden in rekening diende te brengen tegen een uurtarief van EUR 200,-- zoals in haar opdrachtbevestiging van 8 juli 2016 vermeld. De kantoorgenote van verweerster heeft klager verzocht haar te berichten of hij wenste dat verweerster haar werkzaamheden voor hem zou voortzetten.
1.18 Op 3 maart 2017 heeft klager het kantoor van verweerster telefonisch bericht dat hij verder geen gebruik wilde maken van de diensten van verweerster.
1.19 Bij e-mail van 3 maart 2017 heeft een op het kantoor van verweerster werkzame medewerker klager bevestigd dat (het kantoor van) verweerster geen verdere werkzaamheden voor klager zou verrichten.
1.20 Verweerster heeft de van klager ontvangen eigen bijdrage van EUR 143,-- niet aan klager geretourneerd.
1.21 Bij brief van 5 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.22 Op 19 september 2017 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren klager, verweerster, de deken en een stafmedewerkster aanwezig. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
1.23 Bij brief van 14 februari 2018 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.
1.24 Bij brief van 5 maart 2018 heeft klager de deken verzocht de klacht door te zenden aan de raad van discipline.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager een eigen bijdrage in rekening heeft gebracht, maar geen werkzaamheden voor hem heeft verricht.
3 VERWEER
3.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht onterecht is, aangezien zij wél werkzaamheden voor klager heeft verricht. Op een gegeven moment werd duidelijk dat klager voor zijn geschil met [verzekeraar] reeds vóór de rechtsbijstand door verweerster een toevoeging had verkregen en dat andere advocaten in die zaak reeds werkzaamheden hadden verricht. Derhalve had de toevoeging nooit aan het kantoor van verweerster verstrekt mogen worden. Verweerster heeft klager laten weten het voor haar kantoor niet rendabel was om als derde advocaat op basis van de eerder verleende toevoeging te werken en dat zij klager derhalve slechts op basis van het overeengekomen uurtarief zou kunnen bijstaan. Klager heeft vervolgens aangegeven dat hij onder deze omstandigheden geen gebruik wenste te maken van de diensten van verweerster. Naar aanleiding van die mededeling van klager is de rechtsbijstand gestaakt en is zijn dossier gesloten.
3.2 Hoewel verweerster in de onderhavige kwestie in totaal 10.25 uur werkzaamheden heeft verricht (zoals blijkt uit productie 22 bij haar verweerschrift in de onderhavige klachtprocedure) en de verkregen toevoeging voor haar kantoor geen waarde meer had, is klager voor deze werkzaamheden niet gefactureerd en heeft verweerster genoegen genomen met de betaling van de eigen bijdrage van EUR 143,--.
3.3 Voor het overige komt het verweer, waar nodig, aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd, onder overlegging van haar correspondentie met [verzekeraar] en haar urenstaat, het standpunt betrokken dat zij wel degelijk werkzaamheden voor klager heeft verricht.
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter blijkt onder meer uit de bij randnummer 4.1 genoemde documenten dat verweerster – anders dan klager stelt – wel werkzaamheden voor klager heeft verricht. Van een advocaat kan niet worden verlangd dat hij of zij werkzaamheden verricht zonder dat daar een financiële beloning tegenover staat. Dat uiteindelijk bleek dat de door verweerster aangevraagde toevoeging ten onrechte was toegekend, kan verweerster evenmin worden verweten. Het had op de weg van klager gelegen om verweerster op de hoogte te stellen van het feit dat er in zijn zaak tegen [verzekeraar] reeds een toevoeging was verleend en dat andere advocaten in die zaak reeds werkzaamheden hadden verricht.
4.3 Nu niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerster, is de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 16 mei 2018.