Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:86

Zaaknummer

15-191A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Ook na toezending nadere stukken is verweten gedraging, dat verweerder met gebruikmaking van zijn contacten in Turkije heeft bewerkstelligd dat klagers wederpartij zich een geldbedrag heeft toegeëigend, niet vast komen te staan.

Uitspraak

Beslissing van 31 maart 2016

in de zaak 15-191A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 april 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 augustus 2015 met kenmerk 4015-0275, door de raad ontvangen op 14 augustus 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 oktober 2015 in aanwezigheid van mr. A. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 Ter zitting is gebleken dat tegen de ex-echtgenote van klager ("de vrouw") in Turkije een strafzaak aanhangig is geweest, waarbij een Turkse advocaat van klager betrokken was. Voorts is gebleken dat klager in Turkije een klacht heeft ingediend tegen de Turkse advocaat van de vrouw, waarvoor hij eveneens een Turkse advocaat heeft ingeschakeld. Omdat mogelijk uit hoofde daarvan bij de Turkse advoca(a)t(en) van klager informatie beschikbaar zou zijn, die de stellingen van klager in deze tuchtklacht kunnen staven, is met instemming van partijen het volgende afgesproken en vastgelegd in het proces-verbaal:

- De zaak zal drie maanden worden aangehouden teneinde klager in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de Turkse advoca(a)t(en) die de strafzaak en de klachtzaak hebben behandeld en (nader) bewijs voor zijn stellingen in de klachtprocedure in te brengen.

- Klager zal de griffie van de raad uiterlijk op 6 januari 2016 per brief informeren over de uitkomst van dit overleg en zal uiterlijk op die datum (nadere) bewijsstukken kunnen overleggen. Indien de klachtprocedure in Turkije op voornoemde datum nog niet is afgerond, zal klager de raad in de brief voorts informeren over de termijn waarbinnen de klachtprocedure vermoedelijk zal zijn afgerond.

- Verweerder verkrijgt een termijn van twee weken, te rekenen vanaf 6 januari 2016, om te reageren op de brief en de nadere stukken van klager, tenzij hij de griffie van de raad binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd verzoekt om een langere reactietermijn.

- De raad zal partijen vervolgens meedelen op welke datum op de klacht zal worden beslist.

1.5 Bij brief van 4 januari 2016 heeft klager het strafvonnis van 2 oktober 2015 van de rechtbank in Turkije tegen de vrouw overgelegd, met Nederlandse vertaling, en het proces-verbaal van een zitting in kort geding van

22 januari 2015 van de griffier van de Rechtbank Noord-Holland. Verweerder heeft hierop bij brief van 25 januari 2016 gereageerd.

1.6 Partijen zijn ervan in kennis gesteld dat de beslissing heden wordt gegeven.

1.7 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.2. bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 12 genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken;

- de in 1.5 genoemde brief met bijlagen van klager en de eveneens in 1.5 genoemde brief van verweerder.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Klager was in een echtscheidingsprocedure verwikkeld met de vrouw. De vrouw werd aanvankelijk bijgestaan door mr. Y. Halverwege de procedure is de behandeling overgedragen aan verweerder. Klager werd bijgestaan door de gemachtigde in deze tuchtprocedure. Op de boedelscheiding was Turks recht van toepassing. Centraal in de boedelscheiding stond de verdeling van een bedrag van EUR 75.000 te vermeerderen met rente, dat op een bankrekening bij de Centrale Bank in Turkije stond. De rekening had aanvankelijk op naam van klager gestaan, maar was op enig moment op naam van klager en de vrouw samen gezet. Bij tussenvonnis van

23 juli 2014 van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de rechtbank overwogen dat het saldo op de rekening toekomt aan klager en dat de vrouw haar medewerking moet verlenen aan het op naam van klager stellen van de bankrekening. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om partijen een akte te laten nemen over een ander geschilpunt betreffende de verdeling.

2.2 De advocaat van klager heeft verweerder vervolgens bij brief van 10 november 2014 een kort geding aangezegd omdat de vrouw bleef weigeren mee te werken aan het vrijgeven van de gelden op de Turkse bankrekening. De brief vermeldt dat per 1 januari 2015 een uitvoerverbod van kracht zou worden voor gelden als de onderhavige uit Turkije.

2.3 Bij eindvonnis van 19 november 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland voor recht verklaard dat het saldo op de rekening aan klager toekomt en de vrouw bevolen haar medewerking te verlenen aan het op naam van klager stellen van de rekening.

2.4 Klager heeft het eindvonnis op 26 november 2015 aan de vrouw laten betekenen.

2.5 Bij fax van 2 december 2014 heeft verweerder de advocaat van klager bericht niet meer voor de vrouw op te treden. Hierna heeft de advocaat van klager, eveneens op 2 december 2014, de voorzieningenrechter laten weten dat het kort geding werd ingetrokken gelet op het bij vervroeging gewezen vonnis van 19 november 2014 in de hoofdzaak.

2.6 Bij brief van 15 december 2014 heeft de Turkse Centrale Bank klager bericht dat de bank de helft van het banksaldo van EUR 89.226,06, zijnde

EUR 44.613,02, aan de vrouw heeft uitbetaald op grond van een Turkse beschikking.

2.7 Uit deze beschikking van 27 november 2014 van een Turkse rechtbank blijkt dat de vrouw in een Turkse procedure medewerking van klager heeft gevorderd aan de omzetting van de gezamenlijke Turkse bankrekening in een individuele bankrekening, waarbij ieder de beschikking krijgt over de helft van het spaartegoed. De vrouw werd bijgestaan door een Turkse advocaat, mr. Z. Klager is gedagvaard op een adres in Izmir, Turkije, waar hij niet woonde. Op 19 augustus 2014 heeft een zitting plaatsgevonden. Klager is hierbij niet verschenen. Bij genoemde beschikking heeft de Turkse rechtbank de vordering van de vrouw toegewezen. De beschikking is op 28 november 2014 op het adres in Izmir betekend en op 11 december 2014 in kracht van gewijsde gegaan.

2.8 Klager heeft de vrouw in Nederland in kort geding gedagvaard tot betaling van het bedrag van EUR 44.613,02. De vrouw werd bijgestaan door mr. Y. In het proces-verbaal van de zitting van 22 januari 2015 staat:

"Vraag voorzieningenrechter: In hoeverre heeft de vrouw ervoor gezorgd dat de Turkse rechter op de hoogte was dat er een Nederlandse procedure liep over het tegoed?

Raadsman van de vrouw: Ik weet het niet.

Vrouw: Natuurlijk. Ik heb 25 jaar lang als schoonmaakster gewerkt en zo bijgedragen aan het bedrijf. Ik was in Turkije. [Verweerder] heeft gezegd ga naar Turkije en probeer het geld op te nemen. Dat heb ik gedaan. De bank heeft mij geïnstrueerd om een procedure te starten. De advocaat zei dat ik het Turkse en Nederlandse adres moest opgeven. De bank zei dat ik absoluut recht had op de helft van het saldo. Ik heb een advocaat genomen en hem gezegd dat er al vier jaar een procedure liep en heb toen een procedure gestart in Turkije. De Turkse rechter heb ik niet verteld over de Nederlandse procedure. Wel heb ik verteld dat de rechtbank hier heeft bepaald dat ik recht had op de helft van het tegoed in Turkije.

Vraag voorzieningenrechter: Heeft de vrouw aan de Nederlandse rechter medegedeeld dat ze in Turkije een procedure zou starten?

Vrouw: [Verweerder] was op de hoogte. Die heeft gezegd dat ik daar een zaak moest starten. De advocaat in Turkije wil nu niet meewerken. Mijn ex heeft hem waarschijnlijk omgekocht."

2.9 De vordering van klager is bij vonnis van 5 februari 2015 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland toegewezen. De vrouw heeft niet voldaan aan de veroordeling.

2.10 De vrouw is bij vonnis van de Turkse strafrechter van 2 oktober 2015 vanwege de in 2.7 beschreven gang van zaken veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en zeven dagen. In het vonnis is overwogen:

"Er wordt besloten (…)

2. - doordat men tot de overtuiging kwam dat de verklaring van [mr. Z], genoemd in de verklaring van [de vrouw] geen invloed in de zaak zal hebben, dat er geen reden is om deze getuige te horen en het verzoek van de gemachtigde van [klager] hierom af te wijzen."

Het vonnis vermeldt voorts dat de vrouw heeft verklaard:

"Ik wist dit niet. Mijn advocaat heeft dit zo gezegd. Ik heb het zo gedaan".

2.11 Klager heeft tegen de Turkse advocaat mr. Z in Turkije een klachtprocedure aanhangig gemaakt, die nog niet is afgerond.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij met zijn kennis en wetenschap van Turks en Nederlands recht en met gebruikmaking van zijn contacten in Turkije, in het bijzonder advocaat mr. Z, heeft bewerkstelligd dat de vrouw zich op onrechtmatige wijze een geldbedrag van EUR 44.613,02 heeft toegeëigend.

3.2 Klager stelt ter onderbouwing van zijn klacht het volgende. Na een zitting medio 2014 heeft zich een heftige discussie voorgedaan op de rechtbank tussen klager en verweerder over het eenzijdig opnemen door de vrouw van gelden van de Turkse rekening. Verweerder heeft daarbij in het Turks tegen de vrouw gezegd gezegd "dan gaan wij wel in Turkije procederen". Klager heeft mr. Z voorts achteraf telefonisch benaderd over de gang van zaken. Mr. Z heeft hem verteld dat hij in opdracht van verweerder heeft gehandeld. Mr. Z heeft geen nadere informatie verstrekt. Hij heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen. De vrouw heeft zich tijdens het kort geding van

22 januari 2015 in dezelfde zin uitgelaten en heeft gezegd dat zij alles heeft overgelaten aan haar advocaat, daarmee doelend op verweerder, aldus – steeds – klager.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft betwist dat hij mr. Z opdracht heeft gegeven een procedure in Turkije te starten. Verweerder was niet op de hoogte van de procedure in Turkije en heeft daarmee direct noch indirect bemoeienis gehad. Verweerder betwist voorts dat hij gedreigd heeft met een procedure in Turkije. De discussie op de rechtbank medio 2014 ging niet over een procedure in Turkije, maar over het feit dat klager vond dat verweerder zich niet met klagers zaken mocht bemoeien.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad overweegt dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 De raad overweegt dat klager - ook na overlegging van nadere stukken bij brief van 4 januari 2016 - tegenover de betwisting door verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder de Turkse advocaat mr. Z heeft geïnstrueerd om in Turkije een procedure aanhangig te maken ter zake het Turkse banktegoed.

5.4 Uit het strafvonnis van 2 oktober 2015, genoemd onder 2.10, blijkt weliswaar dat de vrouw getracht heeft zich te verschuilen achter haar advocaat als degene die het allemaal had bedacht, maar uit het vonnis volgt ook dat zij daarmee doelt op haar Turkse advocaat, mr. Z. Het vonnis biedt geen aanknopingspunt voor de stelling dat de vrouw op aanwijzingen van verweerder heeft gehandeld, noch dat verweerder mr. Z heeft benaderd en geïnstrueerd.

5.5 De inhoud van het proces-verbaal van de kortgedingzitting van 22 januari 2015 biedt evenmin een aanknopingspunt voor de stelling dat verweerder mr. Z geïnstrueerd heeft om een procedure in Turkije aanhangig te maken op de wijze als is geschied. De vrouw heeft blijkens het proces-verbaal, waarvan klager de juistheid niet heeft betwist, verklaard dat verweerder haar heeft gezegd dat zij naar Turkije moest gaan om te proberen het geld op te nemen en dat zij daar een zaak moest starten. De raad acht een dergelijk advies niet in strijd met de in 5.2 bedoelde vrijheid die verweerder toekomt bij de behartiging van de belangen van de vrouw. Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de vrouw heeft verklaard dat de bank haar geïnstrueerd heeft een procedure te starten in Turkije. Voorts vermeldt het proces-verbaal dat de vrouw zelf een advocaat in Turkije heeft genomen en met hem heeft besproken op welk adres klager gedagvaard diende te worden. Uit de verklaring van de vrouw, zoals weergegeven in het proces-verbaal, blijkt niet dat de verweerder wist hoe de procedure in Turkije werd ingestoken, laat staan dat hij daarvan de bedenker was.

5.6 De raad ziet geen aanleiding voor het horen van getuigen. Klager heeft zich niet op het standpunt gesteld dat de verklaring van de vrouw niet juist is weergegeven in het proces-verbaal, zodat er geen reden is de vrouw als getuige te horen of iemand anders te horen over hetgeen de vrouw op de zitting van 22 januari 2015 heeft verklaard. Klager heeft voorts zelf gesteld dat het horen van mr. Z “niet mogelijk” is gegeven zijn beroep op het verschoningsrecht. Klager heeft ook geen ander bewijs van zijn stellingen aangeboden.

5.7 De raad komt tot de slotsom dat de klacht bij deze stand van zaken ongegrond moet worden verklaard omdat de verweten gedraging niet is komen vast te staan.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2016.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 31 maart 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl