Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:85

Zaaknummer

16-231/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij over grievende uitlatingen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 april 2016

in de zaak 16-231/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 maart 2016 met kenmerk 4015-0849, door de raad ontvangen op 11 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De stiefdochter van klager (hierna de stiefdochter) is verwikkeld in een geschil met haar ex-partner (hierna de ex-partner van de stiefdochter) over een zorg- en contactregeling en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige zoon. Klager staat zijn stiefdochter in de diverse procedures met raad en daad bij. Verweerder is de advocaat van de ex-partner van de stiefdochter.

1.2 Op 27 mei 2014 zou een viergesprek plaatsvinden tussen de stiefdochter, haar advocaat, de ex-partner van de stiefdochter en verweerder. Dit gesprek is uiteindelijk niet doorgegaan omdat de stiefdochter wilde dat klager bij dit gesprek aanwezig zou zijn, hetgeen de ex-partner van de stiefdochter niet wilde.

1.3 Verweerder heeft vervolgens namens zijn cliënt een kortgedingprocedure aangespannen tegen de stiefdochter. De zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2015. In de pleitnotities van verweerder staat, voor zover relevant:

“Eigenlijk kunnen cliënt [de ex-partner van de stiefdochter, vzt.] en [de stiefdochter] – ondanks de beëindiging van hun relatie – nog steeds goed met elkaar overweg. Het probleem is echter dat de stiefvader [klager, vzt.] van [de stiefdochter] (…) steeds problemen maakt. [De stiefdochter] is financieel afhankelijk van [klager] en daardoor ziet zij zich klaarblijkelijk genoodzaakt naar zijn pijpen te dansen.

(…)

In de betreffende stellingen haalt mevrouw [de stiefdochter, vzt.], of eigenlijk haar stiefvader [klager, vzt.] “alles uit de kast” om cliënt in een kwaad daglicht te stellen. Daarbij bedient zij zich van halve waarheden en leugens en een wijze van formuleren, die er alleen maar op lijkt te zijn gericht om cliënt te beschadigen. Dat de relatie van partijen uiteindelijk geen stand heeft kunnen houden is verdrietig genoeg, maar geen reden cliënt te betichten van “veelvuldig alcohol- en verdovende middelen gebruik en het erop na houden van een minnares”. Cliënt gelooft ook niet dat deze bewoordingen afkomstig zijn van mevrouw, maar veeleer van haar stiefvader. Dat vervolgens deze grove beschuldigingen, die door cliënt uitdrukkelijk worden betwist, op een onnodig grievende wijze zijn geformuleerd, doet de zaak natuurlijk ook geen goed.

(…)

Mevrouw, althans haar advocaat, laat zich erg meeslepen door haar onjuiste aanname van de (volgorde van de) verwikkelingen, waar zij stelt dat door dit incident de relatie is verbroken. Bij dit alles moet worden van de zijde van de vrouw laakbare methodes om ten onrechte het gelijk te halen niet geschuwd. Het diffameren van cliënt begint tekenen van een gericht te vertonen, waar ook anderen erbij worden gehaald om cliënt in een kwaad daglicht te stellen. (…) Het is jammer dat deze mensen zich voor het karretje van (de stiefvader van) mevrouw hebben laten spannen.”

1.4 Bij brief van 2 december 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;

b) en zijn cliënt zijn weggelopen bij het viergesprek.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van de stiefdochter van klager.

4.2 Voorop gesteld wordt dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Die vrijheid vindt haar begrenzing, onder meer, in de plicht van de advocaat om zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij. In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren.

4.3 Verweerder betwist dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Hetgeen over de cliënt van verweerder aan – onjuiste en onterechte – beschuldigingen is geuit, vergde een krachtig weerwoord. Omdat de cliënt van verweerder de overtuiging heeft dat niet de stiefdochter degene is die op deze wijze haar standpunten wil overbrengen, maar dat klager haar daartoe aanmoedigt en haar advocaat aanstuurt, is dat aan de rechter gemeld. Mede om de verstandhouding met de stiefdochter niet verder te beschadigen, heeft de ex-partner van de stiefdochter ervoor gekozen ‘man en paard’ te noemen. Dat is wat is geschied in de pleitaantekeningen van 1 september 2015, aldus verweerder.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. De gewraakte stellingen die verweerder heeft ingenomen zijn een reactie op en een weerlegging van beschuldigingen aan het adres van de cliënt van verweerder. Verweerder heeft dus niet zo maar negatieve uitlatingen over klager gedaan. De uitlatingen waren functioneel voor de zaak die verweerder behandelde en verweerder kon deze stellingen ook innemen met het oog op het belang van zijn cliënt. In het licht hiervan is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder zich niet onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Voor zover klager zich er tevens over beklaagt dat verweerder en zijn cliënt zijn weggelopen bij het viergesprek overweegt de voorzitter dat, daargelaten de vraag of verweerder vooraf op de hoogte was van het feit dat de stiefdochter wilde dat klager aan het viergesprek zou deelnemen, het verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zijn cliënt uiteindelijk heeft besloten niet aan het viergesprek deel te nemen. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 5 april 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl