Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:152
Zaaknummer
18-295/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat in strafzaak kennelijk ongegrond. De voorzitter overweegt nog dat van een advocaat niet kan worden verwacht dat hij blijft reageren op e-mails die beledigende of grievende teksten bevatten.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 6 juli 2018
in de zaak 18-295/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 17 april 2018 met kenmerk K107 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 18 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klager in 2016 bijstand verleend in drie strafzaken. De zaak waarover wordt geklaagd is ‘strafzaak 2’. In die strafzaak werd klager ervan verdacht dat hij een aantal medewerkers van een gemeente had gestalkt en bedreigd en dat hij de burgemeester had beledigd.
1.2 Verweerder heeft ‘strafzaak 2’ in februari 2016 overgenomen van een andere advocaat. Hij heeft klager bijgestaan tot 11 augustus 2016. Op die datum liet mr. V. verweerder op verzoek van klager weten dat hij de zaak overnam.
1.3 Bij e-mail van 21 september 2016 om 15.17 uur heeft klager verweerder bericht dat hij verweerder niet vertrouwt omdat verweerder in al zijn brieven de burgemeester en diens medewerkers verdedigt, omdat zij (volgens klager) allen dezelfde religie aanhangen.
1.4 Op 24 september 2016, nadat alle zaken die verweerder voor klager behandeld had waren afgerond of aan een andere advocaat waren overgedragen, heeft verweerder klager per e-mail laten weten dat hij niet meer zou reageren op e-mails van klager vanwege steeds terugkerende scheldpartijen.
1.5 Bij e-mail van 3 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij zijn brieven aan de officier van justitie gemanipuleerd heeft en dat deze brieven gebruikt zijn om de tegenpartij (bedoeld zal zijn: de Staat der Nederlanden) in te dekken;
b) hij klager geen kopie heeft gezonden van zijn correspondentie met het openbaar ministerie inzake videobeelden die een rol speelden in de strafzaak van klager;
c) hij klager geen kopie van het strafdossier heeft verstrekt;
d) hij niet op e-mails van klager heeft gereageerd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
3.2 Verweerder heeft de door klager bedoelde correspondentie met de officier van justitie en het strafdossier in strafzaak 2 meerdere malen integraal aan klager en de opvolgend raadsman (mr. V.) verstrekt. Het complete strafdossier heeft verweerder klager als scan toegezonden op 15 juni 2016. Klager bleef echter e-mails sturen met verzoeken om stukken uit strafzaken 1 en 2. Hij schreef daarin onder meer verweerder niet is te vertrouwen omdat hij het opnam voor de burgemeester en wethouders van de gemeente omdat zij allen Joods zijn. De antisemitische uitlatingen van klager in de richting van verweerder bleven doorgaan, ook nadat strafzaak 2 al lang aan mr. V. was overgedragen. Bij e-mail van 24 september 2016 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij vanaf die datum de e-mails van klager zou blokkeren vanwege de steeds terugkerende antisemitische scheldpartijen en het feit dat klager de opgevraagde stukken inmiddels meerdere malen had ontvangen. Bij e-mail van 21 december 2016 heeft verweerder klager nogmaals voorzien van alle stukken waarover hij beschikte met betrekking tot de videobeelden. Na 21 december 2016 heeft verweerder niet meer op berichten van klager gereageerd.
3.3 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2 Op basis van hetgeen over en weer gesteld is en de door partijen overgelegde stukken is niet komen vast te staan dat verweerder zijn brieven aan de officier van justitie gemanipuleerd heeft en dat deze brieven gebruikt zijn om de tegenpartij (bedoeld zal zijn: de Staat der Nederlanden) in te dekken. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
4.3 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder klager wel degelijk een kopie heeft verstrekt van zijn correspondentie met de officier van justitie inzake de videobeelden. Ook blijkt uit het dossier dat verweerder het strafdossier aan klager en de opvolgend advocaat heeft verstrekt. Klachtonderdelen b) en c) zijn daarom eveneens kennelijk ongegrond.
4.4 Verweerder heeft toegelicht waarom hij op 24 september 2016 heeft aangekondigd niet meer op e-mailberichten van klager te zullen reageren. Van een advocaat kan niet worden verwacht dat hij blijft reageren op e-mails die beledigende of grievende teksten bevatten. Bovendien heeft verweerder onbetwist gesteld dat hij vanaf de hiervoor genoemde datum niet meer de advocaat van klager was, zodat ook om die reden niet valt in te zien waarom verweerder nog op deze e-mailberichten van klager zou hebben moeten reageren. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 6 juli 2018.