Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:59

Zaaknummer

15-468/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gehandeld in strijd met de ratio van Gedragsregel 15 lid 2 door rolbericht alsnog ter kennis van de griffie te brengen. Gehandeld in strijd met Gedragsregel 15 lid 1 door van een tweetal brieven aan de rechtbank geen kopie aan klagers advocaat toe te sturen. Gehandeld in strijd met Gedragsregel 12 door bij akte een e-mailbericht van klagers advocaat aan verweerster te overleggen. Niet gebleken dat verweerster onnodige kosten heeft gemaakt.

Inhoudsindicatie

Geen maatregel aangezien klager niet in zijn belangen is geschaad.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk gegrond; geen maatrege

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in

het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 april 2016

in de zaak 15-468/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerster

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven van 29 december 2014, 2 maart, 18 april en 1 mei 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 15 oktober 2015 met kenmerk K15-002 , door de raad ontvangen op 16 oktober 2015 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-           De brief van de deken d.d. 15 oktober 2015 met bijlagen;

-           De nagekomen brief van klager d.d. 21 december 2015 met bijlage.

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klager. Tussen klager en zijn ex-echtgenote zijn twee gerechtelijke procedures aanhangig geweest, waarin klager werd bijgestaan door mr. X. Op 20 oktober 2014 heeft in een van de gerechtelijke procedures bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een comparitie na antwoord plaatsgevonden. Ter comparitie is bepaald dat de zaak zou worden verwezen naar de rolzitting van 5 november 2014 voor beraad, waarbij partijen de rechtbank moesten mededelen of zij een schikking hadden bereikt dan wel wensten voort te procederen of vonnis te vragen.

2.2      Op 29 oktober 2014 heeft telefonisch overleg plaats tussen verweerster en mr. X. Tijdens dat gesprek werd geconstateerd dat een minnelijke regeling niet kon worden bereikt en heeft verweerster aan mr. X medegedeeld dat zij de rechtbank zou verzoeken om haar een termijn te geven voor indiening van een conclusie van repliek. Mr. X heeft de rechtbank op 29 oktober 2014 verzocht om vonnis te wijzen. Verweerster heeft de rechtbank op 30 oktober 2014 bij B16-formulier verzocht om een termijn te bepalen voor het indienen van een conclusie van repliek, van welk verzoek verweerster een digitale ontvangstbevestiging ontving. Verweerster heeft diezelfde dag per telefax een kopie van het B16-formulier aan mr. X gestuurd. Op de rolzitting van 5 november 2014 heeft de rechtbank evenwel een datum bepaald voor het wijzen van een vonnis.

2.3      Op 24 november 2014 heeft verweerster het op 30 oktober 2014 ingediende B16-formulier per telefax andermaal aan de rechtbank toegestuurd, omdat uit telefonische navraag bij de griffie was gebleken dat het eerder door haar ingediende B16-formulier aldaar niet was geregistreerd. Verweerster heeft van dit faxbericht geen kopie gestuurd aan mr. X. Op 25 november 2014 heeft de rechtbank partijen bericht dat de zaak werd verwezen naar de rolzitting van 7 januari 2015 voor het indienen van een conclusie van repliek door verweerster. Bij faxbericht d.d. 25 november 2014 heeft mr. X verweerster verzocht om haar alsnog een kopie toe te sturen van het faxbericht van verweerster aan de rechtbank d.d. 24 november 2014. Verweerster heeft diezelfde dag aan dat verzoek gevolg gegeven.

2.4      Mr. X heeft de rechtbank bij faxbericht van eveneens 25 november 2014 bericht dat zij ontstemd was over het feit dat aan verweerster de gelegenheid werd gegeven om een conclusie van repliek in te dienen, zonder dat mr. X in de gelegenheid was gesteld om zich over het verzoek van verweerster uit te laten. Bij faxbericht d.d. 25 november 2014 heeft de rechtbank mr. X bericht dat de rechtbank de beslissing over het indienen van een conclusie van repliek handhaafde.

2.5      Nadat door verweerster op 7 januari 2015 een conclusie van repliek was ingediend, heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rolzitting van 18 februari 2015 voor het indienen van een conclusie van dupliek door mr. X. Mr. X heeft de rechtbank gevraagd om een uitstel van 6 weken voor het indienen van de conclusie van dupliek. Bij brief d.d. 29 januari 2015 aan de rechtbank heeft verweerster tegen dat verzoek om uitstel bezwaar gemaakt. Verweerster heeft ook van deze brief geen kopie aan mr. X gestuurd. Nadat mr. X verweerster op 24 februari 2015 had verzocht om haar alsnog een kopie van de brief toe te sturen, heeft zij dat diezelfde dag gedaan.

2.6      Op 15 april 2015 heeft verweerster bij de rechtbank een akte ingediend. Bij de akte was gevoegd een kopie van het e-mailbericht van mr. X aan  verweerster d.d. 9 maart 2015. In dit e-mailbericht geeft mr. X verweerster toestemming om rechtstreeks met klager te communiceren over vragen die aan de notaris waren gesteld, onder andere met betrekking tot het energielabel en een lening.

2.7      Verweerster heeft met de notaris gecorrespondeerd over onder meer de vraag wie de kosten van het energielabel zou moeten voldoen.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.         in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 15 lid 2 doordat zij zich bij brief d.d. 24 november 2014 tot de rechtbank heeft gewend terwijl de zaak voor vonnis stond;

2.         tweemaal in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 15 lid 1 door van haar brieven d.d. 24 november 2014 en 29 januari 2015 geen afschrift aan de advocaat van klager te sturen;

3.         in strijd met Gedragsregel 12 heeft gehandeld door confraternele correspondentie over te leggen zonder toestemming van klagers advocaat of overleg met de deken;

4.            in strijd met Gedragsregel 23 lid 2 heeft gehandeld door de notaris nodeloos te belasten met brieven over wie de kosten van het energielabel zou moeten voldoen.

 

4          VERWEER

4.1      Klachtonderdelen 1 en 2

         Ter comparitie was afgesproken dat partijen op de rolzitting van 5 november 2014 aan de rechtbank dienden te laten weten of zij een schikking hadden bereikt, of zij wensten voort te procederen of dat zij vonnis wensten. Nu verweerster tijdens het telefoongesprek op 29 oktober 2014 reeds aan mr. X had medegedeeld dat zij de rechtbank zou verzoeken om haar een termijn te geven voor indiening van een conclusie van repliek, was mr. X reeds geruime tijd voor de roldatum op de hoogte van het verzoek van verweerster. Van het verzoek d.d. 30 oktober 2014 heeft mr. X bovendien een afschrift ontvangen. Mr. X heeft echter geen aanleiding gezien om daarop te reageren. Het B16-formulier is op 24 november 2014 op verzoek van de griffiemedewerkster opnieuw per fax aan de griffie verzonden, omdat de griffiemedewerkster aangaf het formulier niet te hebben ontvangen. Van dat faxbericht is geen afschrift aan mr. X gestuurd. Mr. X is echter geen kans ontnomen om op de inhoud van dat faxbericht te reageren, nu zij hiervan op 30 oktober 2014 reeds op de hoogte was en toen geen aanleiding zag te reageren.

4.2     Van verweersters brief aan de rechtbank d.d. 29 januari 2015 is inderdaad abusievelijk geen afschrift aan mr. X gestuurd. Dat had wel moeten gebeuren. Verweerster verontschuldigt zich hiervoor.

4.2      Klachtonderdeel 3

Het overleggen van het e-mailbericht d.d. 9 maart 2015 diende ter onderbouwing van de vorderingen van verweersters cliënte. Verweerster heeft het e-mailbericht, waarbij haar door mr. X toestemming werd verleend om rechtstreeks met klager te communiceren, beschouwd als een impliciete toestemming dit e-mailbericht over te leggen. Klager wilde uit kostenoogpunt de discussie over de inhoud van de notariële akte rechtstreeks met verweerster voeren. Het e-mailbericht kan derhalve niet worden aangemerkt als confraternele correspondentie.

4.3      Klachtonderdeel 4

Verweerster heeft uitsluitend en alleen de belangen behartigd van haar cliënte en dit stond haar vrij.

 

5          BEOORDELING

5.1     De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

5.2     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klachten aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.3     Klachtonderdeel 1

Gedragsregel 15 lid 2 bepaalt dat, nadat om een uitspraak is gevraagd, het de advocaat niet geoorloofd is zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat verweerster, nadat de rechtbank op de rolzitting van 5 november 2014 een datum had bepaald voor het wijzen van een vonnis, zich op 24 november 2014 tot de griffie heeft gewend.  De raad is evenwel, anders dan klager, van oordeel dat verweerster aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4     Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat de handeling van verweerster er toe diende om een kennelijk in het ongerede geraakt rolbericht alsnog ter kennis van de griffie te brengen. Mede in aanmerking genomen de door verweerster gestelde afspraak, waarvan ook blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie, het telefonisch vooroverleg op 29 oktober 2014 tussen mr. X en verweerster en het feit dat mr. X geen aanleiding had gezien om te reageren op het door verweerster ingediende verzoek tot het geven van een termijn voor het indienen van een conclusie van repliek, is de raad van oordeel dat verweerster niet heeft gehandeld in strijd met de ratio van Gedragsregel 15 lid 2. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 2

          Gedragsregel 15 lid 1 bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededelingen te reageren.

5.6     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster zowel van haar faxbericht d.d. 24 november 2014 als van haar brief d.d. 29 januari 2015 geen gelijktijdig afschrift aan mr. X heeft gestuurd. Eerst na daartoe door mr. X te zijn verzocht heeft verweerster afschriften van haar brieven aan mr. X gestuurd. Aldus heeft verweerster gehandeld in strijd met Gedragsregel 15 lid 1. De raad is van oordeel dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het tweede onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.7     Klachtonderdeel 3

          Gedragsregel 12 bepaalt dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij dan wel advies van de deken.

5.8     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verweerster op 15 april 2015 bij akte een e-mailbericht van mr. X aan verweerster in het geding heeft gebracht. Het verweer van verweerster dat het e-mailbericht niet kan worden aangemerkt als confraternele correspondentie is naar het oordeel van de raad niet juist. Van impliciete toestemming van mr. X voor het overleggen van het e-mailbericht is voorts naar het oordeel van de raad niet gebleken en verweerster is er naar het oordeel van de raad niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het belang van haar cliënte het overleggen van het e-mailbericht bepaaldelijk vorderde.

5.9     Door het e-mailbericht van klagers advocaat aan verweerster in het geding te brengen heeft verweerster derhalve gehandeld in strijd met Gedragsregel 12. Dat mr. X na ontvangst van het processtuk niet heeft geklaagd over het in het geding brengen van het e-mailbericht maakt dit niet anders. Ook het derde klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5.10   Klachtonderdeel 4

          Gedragsregel 23 lid 2 bepaalt dat de advocaat het maken van onnodige kosten dient te vermijden. Dit geldt evenzeer tegenover de wederpartij van de cliënt. Klager is van mening dat verweerster onnodige kosten heeft gemaakt door te corresponderen over de vraag wie de kosten van een energielabel zou moeten betalen. Verweerster heeft gesteld dat zij heeft gehandeld in het belang van haar cliënte.

5.11   De raad is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster zijn belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Verweerster heeft derhalve naar het oordeel van de raad de grenzen van de aan haar in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

5.12   De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1 en 4 ongegrond zijn en dat de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond zijn.

 

6          MAATREGEL

6.1      Verweerster heeft gehandeld in strijd met de Gedragsregels 12 en 15 lid 1. Hiervan kan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De raad is evenwel van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan verweerster een maatregel op te leggen, nu klager naar het oordeel van de raad door de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerster niet in zijn belangen is geschaad.

6.2      Ter zake klachtonderdeel 2 overweegt de raad in dit verband dat mr. X het op 24 november 2014 nagestuurde B16-formulier reeds op 30 oktober 2014 had ontvangen en dat zij, ofschoon zij daarvoor de gelegenheid had, toen geen aanleiding zag om daarop te reageren. De brief van verweerster d.d. 29 januari 2015 was een reactie op het uitstelverzoek van mr. X, maar daarin heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het verzoek om uitstel af te wijzen.

6.3      Ter zake klachtonderdeel 3 overweegt de raad voorts dat gezien de inhoud van het e-mailbericht niet valt in te zien dat klager door het in het geding brengen daarvan in zijn (proces-) positie is geschaad. Klager heeft dit ook met zoveel worden, zowel in de stukken als ter zitting van de raad, verklaard.

6.4      De raad zal de klachtonderdelen 2 en 3 derhalve gegrond verklaren, maar ziet ter zake af van oplegging van een maatregel.

 

7        GRIFFIERECHT

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 ongegrond;

-           verklaart onderdelen 2 en 3 gegrond;

-           bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,= aan klager

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, P.J.W.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2016.

 

Griffier                                                               Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2016

verzonden aan:

-  klager/klaagster

-  verweerder/verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager/klaagster

-  verweerder/verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen   hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder/verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.            Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl