Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:151

Zaaknummer

18-223/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat in strafzaak kennelijk ongegrond. Omdat verweerder de stellingen van klager uitdrukkelijk heeft betwist en klager zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand aan klager en dat hij klager onjuist heeft geadviseerd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 6 juli 2018

in de zaak 18-223/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 maart 2018 met kenmerk K254 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 21 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak.

1.2    Op 1 maart 2017 ontving verweerder een piketmelding en heeft hij klager consultatiebijstand verleend.

1.3    Bij brief van 7 maart 2017 heeft verweerder klager bericht dat de rechter-commissaris de voorlopige hechtenis van klager voor de duur van 14 dagen heeft bevolen en dat de Raadkamer van de rechtbank zou beoordelen of klager zou worden vrijgelaten, of dat hij langer in voorlopige hechtenis zou moeten blijven.

Verder heeft verweerder klager bericht dat zij voorafgaand aan de zitting hadden gesproken over het wel of niet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek door klager, alsmede de mogelijke consequenties van het wel en niet meewerken.

1.4    Op 13 maart 2017 heeft verweerder klager bezocht in de penitentiaire inrichting.

1.5    Bij brief van 10 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij is tekortgeschoten in zijn belangenbehartiging aan klager in een strafzaak.

2.2    Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager kreeg verweerder als piketadvocaat toegewezen. Toen klager op het politiebureau zat te wachten tot zijn sociaal verhoor zou beginnen, bleek dat er technische problemen waren met de opnameapparatuur. Klager kreeg van een politieagent te horen dat verweerder ervandoor was gegaan. Als gevolg hiervan is klager verhoord zonder dat hij werd bijgestaan door een advocaat. De volgende dag zou het inhoudelijke verhoor plaatsvinden. Een agent deelde klager mee dat verweerder niet bij dit verhoor aanwezig kon zijn en vroeg klager of hij door een andere advocaat wilde worden bijgestaan, waarop klager bevestigend antwoordde. Een half uur later bleek verweerder plotseling wel in staat om klager bij te staan. In de kamer waar het verhoor plaatsvond hing een camera  aan de muur. Verweerder had er – vreemd genoeg – vrede mee dat er een camera aanwezig was. Hij vroeg klager niet eens inhoudelijk naar de zaak, maar zat hem gewoon een beetje aan te staren. Verweerder heeft klager geen advies gegeven. Tijdens het verhoor vroeg de politie klager naar de toegangscode van zijn telefoon. Verweerder gaf klager het advies om aan dit verzoek gehoor te geven; dit terwijl klager werd verdacht van stalking. Achteraf gezien is klager er niet blij mee dat hij de politie in zijn privégegevens heeft laten snuffelen. Na het verhoor verdween verweerder meteen. Verweerder zei dat er een grote kans was dat klager zou worden vrijgelaten, maar klager moest nog twee weken in hechtenis blijven. Hij vroeg verweerder hem te bezoeken in het huis van bewaring, aangezien klager hem de zaak wenste uit te leggen. Verweerder liet weten dat hij daar de noodzaak niet van inzag en dat hij klager na 14 dagen weer zou spreken, als klager voor moest komen. Tijdens de pro forma-zitting liet verweerder klager dingen zeggen die in het nadeel van klager waren (namelijk: dat hij bang was om TBS opgelegd te krijgen). Verweerder vertelde klager dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat hij hoogstens een taakstraf zou krijgen. De rechters besloten echter om klager 90 dagen voorarrest te geven. Hierop heeft klager verweerder laten weten dat hij niet langer door verweerder wenste te worden bijgestaan. In het huis van bewaring heeft klager via een medegedetineerde een andere advocaat kunnen regelen. Vervolgens kreeg klager van zijn nieuwe advocaat te horen dat verweerder de volledige uren aan rechtsbijstand had opgeëist, zodat de nieuwe advocaat extra uren moest aanvragen. Het aantal uren dat verweerder heeft opgeëist, heeft hij niet allemaal aan de zaak van klager besteed.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij klachtwaardig heeft gehandeld. Na een gesprek met klager op de gang van het politiebureau heeft verweerder lang gewacht totdat het sociaal verhoor zou beginnen, terwijl hij er al een lange werkdag op had zitten. Op een gegeven moment is verweerder dan ook vertrokken. Hij heeft aan de balie nog wel gesproken met een agent die zei dat er problemen waren met de opnameapparatuur, zodat onduidelijk was wanneer het verhoor zou gaan plaatsvinden. De politie heeft klager vervolgens – zonder toestemming van verweerder – sociaal verhoord.

3.2    Nadat verweerder telefonisch door de politie werd gevraagd om het inhoudelijke verhoor bij te wonen, heeft verweerder dit gedaan. Hij kan zich niet meer goed herinneren wat hij precies met klager heeft besproken. In het algemeen wijst hij cliënten altijd op hun zwijgrecht en legt hij daarna uit dat sommige situaties schreeuwen om een verklaring. Na overleg met verweerder besloot klager dat hij een verklaring zou afleggen. Dat leek verweerder een goed idee.

3.3    Het is juist dat verweerder klager heeft geadviseerd de politie de code van zijn telefoon te geven. Indien klager – zoals hij stelt – eerst zijn dossier zou hebben willen inzien, zou hij hebben moeten wachten tot een zitting bij de rechter-commissaris. Hij zou dan niet in de gelegenheid zijn geweest om zijn kant van het verhaal te vertellen in het verhoor voorafgaand aan de zitting bij de rechter-commissaris. Dit zou zijn kans op een schorsing aanzienlijk verkleinen. Klager geeft bovendien aan dat hij geen nadeel heeft ondervonden van het uitlezen van zijn telefoon.

3.4    Klager en verweerder hebben elkaar gesproken in een kamer waar een tv-scherm aan de muur hangt. Deze televisie is echter geen camera die aanstaat en waarvan geluid of beelden worden gemaakt of opgenomen. Dat is verweerder in het verleden bevestigd door de arrestantenverzorging aldaar. Het gesprek is vertrouwelijk en de inhoud daarvan kan niet tegen klager gebruikt worden.

3.5    Het kan kloppen dat verweerder na het verhoor is vertrokken en niet meer met klager om de tafel is aan zitten. Dat doet verweerder niet standaard, tenzij zijn cliënten hierom vragen of de zaak hierom vraagt.

3.6    Verweerder heeft klager voorafgaand aan de voorgeleiding bij de rechter-commissaris en voorafgaand aan de behandeling bij de Raadkamer uitgebreid gesproken. Tijdens de voorgeleiding heeft verweerder gevraagd om een schorsing om weer te kunnen overleggen met klager. Daarnaast heeft verweerder telefonisch overleg gevoerd met klager en hem schriftelijk geadviseerd over zijn rechtspositie. Op 13 maart 2017 heeft verweerder klager bezocht in de penitentiaire inrichting en drie uur met hem overlegd. Verder heeft hij klager op twee dagen bezocht op het politiebureau en hem advies gegeven.

3.7    Verweerder heeft veel tijd aan de zaak van klager besteed. Hij heeft zijn best voor klager gedaan en geprobeerd de verdediging van klager zo goed mogelijk op zich te nemen. Ter onderbouwing heeft verweerder de urenspecificatie in de zaak van klager bij zijn verweerschrift gevoegd.

3.8    Het verweer komt voor het overige – voor zover nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2    Omdat verweerder de stellingen van klager uitdrukkelijk heeft betwist en klager zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand aan klager en dat hij klager onjuist heeft geadviseerd. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder op een andere manier tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.3    De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 6 juli 2018.