Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:91

Zaaknummer

15-181A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen voormalig deken. Verweerder heeft met zijn dekenstandpunt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De behandeling van de door klager ingediende klacht door verweerder heeft ook niet onredelijk lang geduurd. Beide klachtonderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 11 april 2016

in de zaak 15-181A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 augustus 2015 met kenmerk 4015-0040, door de raad ontvangen op 7 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld geweest in (een) procedure(s) over hun minderjarige kinderen. De ex-partner van klager werd daarbij bijgestaan door mr. H.

2.3 Op 24 maart 2014 heeft klager mr. H., voor zover hier van belang, het volgende geschreven:

“(...) Ik neem (...) aan dat u het proces-verbaal van de zitting bij het Hof heeft ontvangen waarin is opgetekend dat [de ex-partner van klager] zegt dat het prima gaat met onze dochters en er van bijvoorbeeld verlatingsangst bij [een van de dochters van klager en zijn ex-partner] dus geen sprake is? (...)

Vol ongeloof correspondeer ik met u over deze kwestie vooral nu onze dochter (...) nog aan het opkrabbelen is van haar verlatingsangst (...)”

2.4 Op 30 april 2014 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend tegen mr. H.

2.5 Verweerder heeft de klacht in zijn hoedanigheid van deken onderzocht en klager bij brief van 28 oktober 2014 onder meer het volgende meegedeeld:

“Klacht

U bent van mening dat [mr. H] heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door zich onnodig grievend over u uit te laten door in het verzoekschrift vaststelling vakantieregeling op te nemen: “de man dient zich ook niet te verschuilen achter de verlatingsangst die zijn dochter heeft gehad, omdat hij zijn verantwoordelijkheid moet nemen, ook richting de kinderen”.

(…)

Verweer

(…) In het namens uw voormalig partner ingediende verzoekschrift is niet uit het niets opgemerkt dat u zich verschuild achter verlatingsangst van één van de kinderen.

U heeft eerder zelf als verweer in een omgangsprocedure aangevoerd dat één van de kinderen last had van verlatingsangst.

In het verzoekschrift wordt verwezen naar uw brief van 24 maart 2014 waarin de verlatingsangst met zoveel woorden door u wordt genoemd. In het verzoekschrift is slechts geanticipeerd op een eerder door u ingenomen standpunt.

(…)

Standpunt

(…)

Anders dan u ben ik van mening dat de opmerking van [mr. H] niet onnodig grievend is geweest. U heeft immers zelf gerefereerd aan de verlatingsangst van uw dochter, die volgens u te wijten is aan teveel opvang door derden.

Ik verwacht dan ook, dat de raad van discipline uw klacht ongegrond zal verklaren.

Ik stel voor dat u genoegen neemt met mijn standpunt in deze. Mocht u het hiermee niet eens zijn, kan uw klacht worden doorgeleid naar de raad van discipline te Amsterdam, waarbij ik opmerk, dat de raad niet aan mijn zienswijze gebonden is en anders over deze kwestie kan oordelen.”

2.6 Bij brief aan de raad van 28 november 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

2.7 Bij beschikking van 6 januari 2015 heeft de voorzitter van de raad de zaak verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam, teneinde de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze als omschreven in de artikelen 46c lid 4, 46d en 46e van de Advocatenwet.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) onzorgvuldig is geweest in zijn oordeel over de door klager tegen mr. H. ingediende klacht;

b) de onder a) genoemde klacht niet met de nodige voortvarendheid heeft behandeld.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat in het dekenstandpunt met zoveel woorden staat dat de raad niet aan zijn zienswijze is gebonden en anders over de kwestie kan denken. Voor zover klager verweerder verwijt in het dekenstandpunt te hebben overwogen dat klager zelf heeft gerefereerd aan de verlatingsangst van zijn dochter verwijst verweerder naar een brief van klager aan mr. H van 24 maart 2014. Verweerder erkent voorts dat de doorlooptijd van de klacht idealiter korter had moeten zijn, maar dat zieke, de vakantieperiode en een toegenomen werkdruk maken dat de chronologische afwikkeling van klachten nu eenmaal tijd nemen.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, dient de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium te geschieden.

5.3 De raad verwijst in dit verband in het bijzonder naar het bepaalde in artikel 46c lid 2 en artikel 46d lid 1, 3 en 4 van de Advocatenwet waarin wordt aangegeven wat ten aanzien van klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Naar de kern samengevat vragen deze bepalingen van de deken: a. het instellen van een onderzoek; b. het steeds trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. De raad verwijst voorts naar de leidraad dekenale klachtbehandeling (hierna de leidraad) zoals deze door het dekenberaad is vastgesteld. Deze leidraad gaat er - voor zover hier van belang - van uit dat de deken indien daartoe aanleiding bestaat zijn visie kenbaar kan maken zonder het inwinnen van een (eerste) reactie van de advocaat.

5.4 Klager verwijt verweerder – kort samengevat – in het klachtonderzoek tegen mr. H. onzorgvuldig te zijn geweest in zijn oordeel en zich partijdig te hebben opgesteld. In zijn brief aan klager van 28 oktober 2014 schrijft verweerder namelijk dat klager zelf zou hebben gerefereerd aan de verlatingsangst van zijn dochter, die volgens klager, aldus verweerder, zou zijn te wijten aan te veel opvang door derden. Klager heeft echter nergens met stelligheid aangegeven dat dit de verlatingsangst van zijn dochter heeft veroorzaakt, aldus klager.

5.5 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft van de in de leidraad genoemde mogelijkheid om zijn visie kenbaar te maken gebruik gemaakt. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder van die mogelijkheid op een onbegrijpelijke wijze gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat klager in zijn brief aan mr. H. van 24 maart 2014 (zie § 2.3) zelf heeft gerefereerd aan de verlatingsangst van een van zijn dochters. Ook als juist zou zijn dat verweerder ten onrechte in zijn brief aan klager van 28 oktober 2014 zou hebben geschreven dat de verlatingsangst van een van de dochters van klager volgens klager te wijten is aan te veel opvang door derden, betekent dit nog niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Van een deken wordt verwacht dat hij de inhoud van de klacht, de toelichting daarop en de standpunten van partijen samengevat weergeeft. Hij gaat daarbij uit van hetgeen hij uit de verschillende schriftelijke stukken heeft verstaan. Het is mogelijk dat een deken een schriftelijk stuk anders verstaat dan is bedoeld. Dat betekent echter nog niet dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Dit geldt temeer nu verweerder klager er in de brief van 28 oktober 2014 op heeft gewezen dat de raad niet aan zijn zienswijze is gebonden en anders over de kwestie kan oordelen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat de behandeling door verweerder van zijn klacht over mr. H een half jaar en derhalve (te) lang heeft geduurd.

5.7 De raad stelt vast dat klager bij brief van 30 april 2014 een klacht heeft ingediend over mr. H. Bij brief van 22 mei 2014 heeft mr. H. verweer gevoerd tegen de klacht. Klager heeft vervolgens op 19 juni 2014 van repliek gediend en mr. H. op 27 juni 2014 van dupliek. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 28 oktober 2014 zijn visie op de klacht aan klager kenbaar gemaakt. Aan klager kan worden toegegeven dat de behandeling van de klacht door verweerder lang heeft geduurd, maar niet zo lang dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, G. Kaaij en A.S. Kamphuis, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.

Griffier Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 11 april 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl