Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:150

Zaaknummer

18-294/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 juni 2018

in de zaak 18-294/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 april 2018 met kenmerk K018 2018 dk/ab, door de raad ontvangen op 19 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenote van klager in een echtscheidingsprocedure. Klager en zijn ex-echtgenote hebben twee kinderen.

1.2    Op 29 december 2017 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. In dat verzoekschrift heeft verweerder tevens aan de rechtbank verzocht om een onderhandse akte en twee notariële akten te vernietigen. Volgens de cliënte van verweerder zou er bij het ondertekenen van deze stukken sprake zijn geweest van misbruik van omstandigheden en benadeling voor meer dan een kwart.

1.3    Bij brief van 22 januari 2018 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij in het verzoekschrift tot echtscheiding feiten heeft gesteld waarvan hij de onjuistheid wist of behoorde te weten;

b)    hij zich in het verzoekschrift onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;

c)    hij in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzuimd heeft het hem bekende verweer van klager op te nemen;

d)    hij weigert overleg te voeren over een minnelijke oplossing van de geschillen;

e)    hij ten onrechte zijn werkzaamheden in het kader van de echtscheiding declareert op basis van een toevoeging voor een geschil verbintenissenrecht met zaakaanduiding O030, op basis waarvan verweerder meer kan declareren dan op basis van een toevoeging voor een echtscheiding.

2.2    Klager heeft klachtonderdelen a) en b) onder meer als volgt toegelicht. Op pagina 2 van het verzoekschrift beschuldigt verweerder klager van het manipuleren en het onder druk zetten van de cliënte van verweerder, terwijl die stellingen op geen enkele wijze door hem worden onderbouwd. Het betreft de passage: 'Uit het hele samenstel van berichten blijkt overduidelijk hoe de man de vrouw onder druk heeft gezet en heeft gemanipuleerd om stukken te tekenen en dat de vrouw geen idee heeft waar de man mee bezig is.’ Onder 6 van het verzoekschrift stelt verweerder dat klager zich schuldig maakt aan fiscale fraude door salaris aan zijn ex-echtgenote toe te kennen als 'financieel directeur’ van de onderneming van klager, terwijl zijn cliënte geen werkzaamheden in die onderneming heeft verricht. Op pagina 7 van het verzoekschrift schetst verweerder ten onrechte een situatie waarin het ontbreken van een serieuze zorgregeling en ouderschapsplan ten onrechte aan klager wordt verweten. De rechtbank wordt door verweerder bewust op het verkeerde been gezet. Er is en was aan de zijde van klager bereidheid om een ouderschapsplan op te stellen betreffende de minderjarige dochter en om afspraken te maken over het salaris en de zorgbehoefte van de jongmeerderjarige zoon.

2.3    Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft klager aangevoerd dat verweerder correspondentie vijf weken laat liggen alvorens die te beantwoorden. Het voorstel zijdens klager tot het houden van een viergesprek wordt door de ex-echtgenote van klager niet zinvol geacht. Verweerder weigert in te gaan op het aanbod zijdens klager in de brief van 24 oktober 2017 tot het aangaan van overleg om tot een oplossing te komen. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft naar eer en geweten gehandeld en is daarbij gebleven binnen de gedragsrechtelijke kaders.

3.2    Het verweer komt voor het overige – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft een klacht ingediend over verweerder, die zijn (ex-)echtgenote bijstaat c.q. heeft bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Daarnaast geldt dat de tuchtrechter geen oordeel kan en zal geven over het inhoudelijke geschil tussen klager en zijn (ex-)echtgenote. De beoordeling van wat ‘waar’ is, althans de weging van hoe uitspraken van procespartijen gewogen en beoordeeld moeten worden, is exclusief voorbehouden aan de rechter in het inhoudelijke geschil. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of de advocaat een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden.

Klachtonderdelen a) en b)

4.3    In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij in het verzoekschrift tot echtscheiding feiten heeft gesteld waarvan hij de onjuistheid wist of behoorde te weten. Klachtonderdeel b) betreft het verwijt dat verweerder zich in het verzoekschrift onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4.4    De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerder namens zijn cliënte ingenomen stellingen door klager als onaangenaam kunnen worden opgevat. Het stond verweerder echter niet alleen vrij de standpunten van zijn cliënte naar voren te brengen: hij was daartoe als advocaat van zijn cliënte ook gehouden. Verweerder dient immers de belangen van zijn cliënte te behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen. De voorzitter acht de wijze waarop verweerder zich over klager heeft uitgelaten, niet onnodig grievend of anderszins van dien aard dat hij daarmee de grenzen van de hiervoor onder 4.1 genoemde vrijheid heeft overschreden. Bovendien kan de voorzitter op basis van het onderhavige klachtdossier niet vaststellen dat verweerder in het verzoekschrift tot echtscheiding feiten heeft gesteld waarvan hij de onjuistheid wist of behoorde te weten.

4.5    Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel c)

4.6    In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen die tot het oordeel kunnen leiden dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager heeft het verwijt dat verweerder – in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – verzuimd heeft het hem bekende verweer van klager op te nemen, onvoldoende onderbouwd. Reeds om die reden verklaart de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij weigert overleg te voeren over een minnelijke oplossing van de geschillen.

4.8    Verweerder heeft aangevoerd dat hij wel degelijk bereid is tot minnelijk overleg. Al in zijn eerste brief aan klager, op 13 oktober 2017, heeft verweerder aangegeven open te staan voor een drie- of viergesprek. Dat het nog niet tot een gesprek is gekomen, komt omdat het naar de menig van verweerder weinig zinvol is om te gaan praten over de gevolgen van de echtscheiding op het moment dat de ene partij uitgaat van de geldigheid en de andere partij uitgaat van de nietigheid van de onderhandse akte en de notariële akten. Een viergesprek behoort echter nog altijd tot de mogelijkheden, aldus verweerder.

4.9    Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, en het gebrek aan een nadere onderbouwing zijdens klager, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder weigert overleg te voeren over een minnelijke oplossing. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.10    Dit laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder ten onrechte zijn werkzaamheden in het kader van de echtscheiding declareert op basis van een toevoeging voor een geschil verbintenissenrecht met zaakaanduiding O030, op basis waarvan verweerder meer kan declareren dan op basis van een toevoeging voor een echtscheiding.

4.11    Het klachtrecht als bedoeld in de Advocatenwet is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Evenals verweerder is de voorzitter van oordeel dat klager bij klachtonderdeel e) geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klager stelt immers dat verweerder ten onrechte zijn werkzaamheden in het kader van de echtscheiding declareert op basis van een toevoeging voor een geschil verbintenissenrecht met zaakaanduiding O030. Indien en voor zover hiervan al sprake is, dan heeft te gelden dat verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld jegens klager. Klager wordt door dit (vermeende) handelen van verweerder immers niet in zijn belangen geschaad.

4.12    Klachtonderdeel e) is kennelijk niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

i.    klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j lid 1 onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

ii.    klachtonderdelen a), b), c)  en d), met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 27 juni 2018.