Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:71

Zaaknummer

15-523/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hem pas na nader onderzoek in februari 2015 duidelijk is geworden dat in februari 2010 geen eigendomsoverdracht had plaatsgevonden. Nu klager zich in april 2015 met een klacht tot de deken heeft gewend, is klager  ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudsindicatie

Dat verweerster mogelijk onzorgvuldig handelen verweten kan worden betekent nog niet dat haar handelen dan wel nalaten malafide is geweest. Van malafide handelen is niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Verzet gegrond, klacht ongegrond

Uitspraak

 

          

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 18 april 2016

 

in de zaak 15-523/DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 18 november 2015 op de klacht van:

 

                     

klager

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 29 april 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 6 november 2105 met kenmerk K15-035, door de raad ontvangen op 9 november 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 18 november 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 23 november 2015 is verzonden aan klager.

1.4      Per telefax van 17 december 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 februari 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager. Verweerster heeft de raad bij brief dd. 4 januari 2016 bericht wegens medische omstandigheden niet bij de zitting aanwezig te kunnen zijn. Zij verzocht de raad de zaak op de schriftelijke stukken af te doen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 17 december 2015, de brieven van verweerster van 4 januari 2016 en 1 februari 2016, met bijlagen. 

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster de door klager betaalde koopsom heeft doorgeleid zonder navraag te doen of de eigendom aan klager was overgedragen. Naar klager na onderzoek in 2015 bleek is de eigendom niet overgedragen en is het geld verdwenen. Als advocaat had verweerster moeten weten dat de eigendom niet aan klager was overgedragen en had zij als bestuurster van de stichting niet mogen meewerken aan de doorstorting van het geld.

3.2     De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat

 

de voorzitter de klacht ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Klager wist pas in 2015 dat de eigendom niet aan hem was overgedragen en dat het geld door de stichting ten onrechte was doorgestort. De verjaringstermijn ging pas in 2015 in. Klager heeft dus tijdig geklaagd.

 

4          BEOORDELING

4.1      De voorzitter overwoog dat de in artikel 46g lid 1 aanhef en onder a bedoelde termijn is ingegaan op 24 februari 2010 omdat klager toen wist, althans had kunnen weten dat de door hem aan de Stichting betaalde koopprijs zou worden overgemaakt naar de BV.

4.2      De gemachtigde van klager heeft ter zake ter zitting van de raad naar voren gebracht dat klager in februari 2010 niet wist dat het geld was uitbetaald en de eigendom van de grond door  hem niet was verkregen. Klager stelt dat hij juist pas door nader onderzoek in 2015 bekend is geworden met het gegeven dat door de in 2010 overhandigde ‘escitura’ geen eigendomsoverdracht is bewerkstelligd. Klager was er in 2010 van uit gegaan dat dit wel zo was en had derhalve toen ook geen reden verdenkingen te hebben over de handelswijze van de Stichting.  Klager is pas na nader onderzoek in 2015 bekend geworden met het feit dat de overhandigde akte van eigendomsoverdracht  geen eigendomsoverdracht bleek te hebben bewerkstelligd.

4.3      De raad is anders dan de voorzitter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat klager in februari 2010 op de hoogte was van het feit dat de door hem betaalde koopsom was doorbetaald, terwijl de eigendom van de grond niet aan hem was overgedragen. Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hem pas na nader onderzoek in februari 2015 duidelijk is geworden dat in februari 2010 geen eigendomsoverdracht had plaatsgevonden. Nu klager zich in april 2015 met een klacht tot de deken heeft gewend, is klager  naar het oordeel van de raad ontvankelijk in zijn klacht. De raad zal het verzet van klager gegrond verklaren en de behandeling van de klacht voortzetten.

4.4      Klager verwijt verweerster als bestuurslid van de Stichting de door klager betaalde koopsom te hebben doorgeleid zonder navraag te doen of de eigendom aan klager was overgedragen.

4.5      De klacht heeft derhalve betrekking op het handelen of nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van bestuurslid van de Stichting X. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van bestuurslid van een Stichting X geldt het advocatentuchtrecht voor die advocaat slechts met de hierna te formuleren beperking. Indien een advocaat zich bij de vervulling van een andere taak dan die van advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten dat (ook) in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem of haar dan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Derhalve ligt ter beoordeling aan de raad slechts voor de vraag of verweerster zich bij de uitoefening van haar taak als bestuurslid van de Stichting X, zodanig heeft gedragen of misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.

4.6         Gebleken is dat (het bestuur van) de Stichting X  heeft nagelaten om  na te gaan of de overgelegde eigendomsoverdracht  door de notaris was geverifieerd en aldus  de overeenkomst met klager  is nagekomen. Het bestuur van de Stichting X heeft genoegen genomen met een akte die –kennelijk achteraf is gebleken- geen akte van eigendomsoverdracht is gebleken, waarna de notaris de door klager betaalde gelden heeft overgemaakt aan de BV. Naar het zich laat aanzien heeft het bestuur van de Stichting X aldus niet zorgvuldig gehandeld.

4.7         De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerster als mede- bestuurslid van de Stichting Y weliswaar mogelijk onzorgvuldig handelen verweten kan worden, maar dat dit nog niet betekent dat zij hierdoor het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep heeft ondermijnd. In geval van deelname aan malafide praktijken door een advocaat zal in zijn algemeenheid  sprake zijn van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Dat verweerster mogelijk onzorgvuldig handelen verweten kan worden betekent nog niet dat haar handelen dan wel nalaten malafide is geweest. Op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de raad hiervan niet gebleken. De raad zal de klacht daarom ongegrond verklaren.

 

 

5             BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet gegrond,

 

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2016 .

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2016.

 

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Van deze beslissing staat, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

 

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701