Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2016:70
Zaaknummer
15-410/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Na afwijzende beslissing van 25 juni 2010 was voor klager duidelijk, althans had voor klager duidelijk moeten zijn, wat de rechtsgevolgen waren van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het zich niet ziek melden. Termijn ex art. 46 g lid 1 aanhef en sub a is in ieder geval op 25 juni 2015 ingegaan. Dat klager tot 4 september 2012 heeft gewacht alvorens juridisch advies in te winnen komt voor risico van klager en heeft geen gevolgen voor de in voormeld artikel bedoelde termijn.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 18 april 2016
in de zaak 15-410/DB/ZWB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 22 oktober 2015 op de klacht van:
klager
gemachtigde:
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Per e-mail dd. 19 mei 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 28 september 2105 met kenmerk K15-073, door de raad ontvangen op 29 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 22 oktober 2015 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 oktober 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 20 november 2015 , door de raad ontvangen op 23 november 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 februari 2016 in aanwezigheid van klager, de gemachtigde van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 20 november 2015 en de brieven van de gemachtigde van klager van 4 en 5 februari 2016, met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder in 2008 in het geheel niet heeft gewezen op de gevolgen, welke verbonden zijn aan het meewerken aan het beëindigen van een arbeidsovereenkomst, terwijl klager destijds zichtbaar niet in staat was om te werken.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat
de voorzitter ten onrechte heeft beslist dat de verjaringstermijn is verstreken. Klager was zich pas op 4 september 2012 bewust van het nalatig handelen van verweerder toen zijn opvolgend advocaat hem daarover had ingelicht. De verjaringstermijn is daarom pas op 4 september 2012 ingegaan en dus heeft klager tijdig geklaagd.
4 BEOORDELING
4.1 Klager stelt zijn klacht binnen de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet te hebben ingediend, aangezien hij eerst op 4 september 2012 bewust was van het nalatig handelen, toen zijn opvolgend advocaat hem daarop wees. De raad volgt klager niet in deze stelling. De raad is evenals de voorzitter van oordeel dat de gevolgen van het niet ziek melden op 25 juni 2010, toen de door klager aangevraagde WIA-uitkering bij beschikking werd afgewezen omdat niet was gebleken dat klager zich op 14 mei 2008 dan wel binnen 4 weken na beëindiging van het dienstverband ziek had gemeld, bij klager bekend waren althans dat redelijkerwijs van hem verwacht had mogen worden dat deze bij hem bekend waren. Op dat moment was voor klager immers duidelijk, althans had voor klager duidelijk moeten zijn, wat de rechtsgevolgen waren van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en het zich niet ziek melden, op grond waarvan de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a bedoelde termijn in ieder geval op 25 juni 2015 is ingegaan. Dat klager vervolgens tot 4 september 2012 heeft gewacht alvorens juridisch advies in te winnen komt voor risico van klager en heeft geen gevolgen voor de in voormeld artikel bedoelde termijn.
4.2 Nu klager tot 19 mei 2015 heeft gewacht alvorens zich met een klacht tot de deken te wenden, heeft d e voorzitter de klacht terecht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard en zal de raad het verzet tegen die beslissing ongegrond verklaren. .
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond
Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2016 .
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.