Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:73

Zaaknummer

16-226/DB/LI

Inhoudsindicatie

Het staat een advocaat vrij om hoge alimentatiebedragen te verzoeken met het doel de wederpartij te bewegen de voor het maken van alimentatieberekeningen noodzakelijke financiële gegevens in het geding te brengen. Geen eigen belang bij klacht dat advocaat enkel uit eigen belang heeft gahandeld om zoveel mogelijk honorarium op te strijken.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk ongegrond, gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 20 april 2016

in de zaak 16-226/DB/LI

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                                   

 

klager

 

gemachtigde :

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 9 maart 2016 met kenmerk K15-108, door de raad ontvangen op 11 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1       Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft klager voorafgaand aan de procedure per e-mail van 28 augustus 2013 om toezending van financiële stukken gevraagd. Hij schreef onder meer het volgende:

“U gaf mij telefonisch aan dat u niet wenst mee te werken aan de echtscheiding. Ik hoop dat u in de tussenliggende tijd tot een heroverweging heeft kunnen komen en dat ik de gevraagde stukken van u zal ontvangen. In het andere geval zou u mij geen keuze laten dan een zeer hoge alimentatie te verzoeken, zodat u feitelijk genoodzaakt wordt om deze stukken alsnog in het geding te brengen. Een dergelijke aanpak heeft mijn voorkeur niet, zelfs in tegendeel.”

 

1.2       Per e-mail dd. 13 september 2013 heeft mr. X verweerder bericht als advocaat op te treden voor klager. Hij schreef naar aanleiding van zijn eerste gesprek met klager onder meer het volgende: “Ik heb uiteengezet hoe een echtscheidingsprocedure in zijn werk gaat en ik heb hem gevraagd om de stukken te verzamelen die nodig zijn voor het maken van berekeningen. Ik neem aan dat u eveneens aan uw cliënte alle relevante stukken hebt opgevraagd, waaronder die betreffende haar inkomen, zodat wij deze stukken met elkaar kunnen uitwisselen.”

1.3       Per e-mail dd. 22 oktober 2013 heeft verweerder mr. X bericht dat hij, nu hij niets meer van hem had vernomen, bij gebreke van de benodigde gegevens om te komen tot alimentatieberekeningen in het bij die e-mail gevoegde en diezelfde dag in te dienen echtscheidingsverzoek relatief hoge bedragen ter zake alimentatie had opgenomen. Hij schreef vervolgens: “Dit overigens niet om de zaak op de spits te drijven: in het verzoekschrift is terug te lezen dat aanpassing kan / zal plaatsvinden na ontvangst en bestudering van alle relevante stukken.”

1.4       Verweerder heeft op 22 oktober 2013 namens zijn cliënte bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarin hij onder meer verzoekt te bepalen dat klager een bedrag van € 1.000,- per maand, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, als bijdrage in de kosten van verzorging van het minderjarige kind van partijen en een bedrag ad € 6.000,- per maand, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen. Ter toelichting op en onderbouwing van het verzoek tot kinderalimentatie schreef verweerder het volgende:

            “De vrouw heeft onvoldoende zicht op de inkomsten van de man en heeft zodoende onvoldoende financiële gegevens om de behoefte van de minderjarige en de draagkracht(ruimte) aan de zijde van de man, te becijferen. De man is tandarts van beroep, met een eigen praktijk, en partijen hebben in de beleving van de vrouw altijd op ruime voet geleefd. Daarom wordt de behoefte van de minderjarige en de draagkrachtruimte bij de man op een bedrag van € 1.000,-- per maand gesteld, hetgeen kan worden bijgesteld indien de nog te ontvangen en bestuderen financiële gegevens daar aanleiding toe geven.”

            Aangaande de verzochte partneralimentatie schreef verweerder:

            “Ook hier geldt dat de vrouw vooralsnog onvoldoende zicht heeft op de inkomsten van de man en zodoende onvoldoende financiële gegevens heeft om haar behoefte aan en zijn draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud te becijferen. De behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man wordt € 6.000,-- bruto per maand gesteld, wat kan worden bijgesteld indien de nog te ontvangen en bestuderen financiële gegevens daar aanleiding toe geven.”

1.5       Verweerder heeft namens zijn cliënte vervolgens een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, gedateerd 21 november 2013, ingediend. De advocaat van klager heeft op 27 december 2013 een verweerschrift voorlopige voorzieningen tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend. Verweerder heeft per faxbrief dd. 31 december 2012 een verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de man bij de rechtbank ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 december 2013.

 

1.6       De rechtbank heeft bij beschikking dd. 7 januari 2015 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat klager als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van het minderjarige kind van partijen een bedrag van € 213,- per maand en een bedrag van € 1.534,- per maand als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw aan de vrouw dient te betalen.

 

2          KLACHT

                 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a.    in de procedure vaststelling van te hoge bedragen aan kinder- en partneralimentatie ten behoeve van zijn cliënte heeft verzocht, hetgeen in strijd is met het bepaalde in de artikelen 284 Wetboek van Strafrecht (Sr) en 10 a lid 1 aanhef en sub a, b, c en d Advocatenwet alsmede met    regel 3 van de Gedragsregels 1992;

b.    1. enkel uit eigen belang heeft gehandeld, namelijk teneinde zo veel mogelijk honorarium te ontvangen, en 2. ook anderszins niet integer en onzorgvuldig heeft gehandeld alsmede niet deskundig is, waardoor de echtscheiding een “vechtscheiding” is geworden, hetgeen in strijd is met het bepaalde in de artikelen 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en 10 a lid 1 aanhef en sub a, b, c en d Advocatenwet alsmede met regel 4 van de Gedragsregels 1992;

c.    pas op de dag van de mondelinge behandeling van het verzoek voorlopige voorzieningen stukken aan klager ter beschikking heeft gesteld, hetgeen in strijd is met het bepaalde in de regels 14 lid 1 en 15 lid 1 van de Gedragsregels 1992;

d.    onjuiste informatie aan het LBIO heeft verstrekt, hetgeen in strijd is met het bepaalde in regel 23 lid 2 Gedragsregels 1992;

e.    zich, gezien hetgeen hiervoor onder a. tot en met d. is geformuleerd, niet heeft gehouden aan de Gedragscode voor advocaten in het personen- en familierecht.

 

3          VERWEER

3.1       Verweerder heeft gehandeld in het belang van zijn cliënte. Hij heeft klager bovendien herhaaldelijk en in toenemende mate dringender bericht dat hij genoodzaakt zou zijn hoge bedragen aan alimentatie in de procedure te verzoeken, indien klager geen inzage in zijn financiële stukken zou verschaffen. Desondanks, en zelfs ondanks de toezegging van mr. X, bleven actuele financiële gegevens uit, waardoor verweerder zich daadwerkelijk genoodzaakt zag namens zijn cliënte in de procedure hoge bedragen aan alimentatie te verzoeken. Het vragen van hoge bedragen aan alimentatie indien er geen zicht is op de financiën van een wederpartij is gebruikelijk en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar, zeker niet nu zowel in als buiten rechte duidelijk is gemaakt dat dit werd gedaan omdat klager weigerde inzage te verstrekken in zijn financiële gegevens. Ten tijde van het indienen van de verzoekschriften circa zes maanden na het eerste verzoek aan klager om de financiële gegevens, had klager nog steeds daarin geen inzage verschaft.

3.2       De cliënte van verweerder stelde dat geen jaarlijkse verrekening in het kader van de huwelijkse voorwaarden had plaatsgevonden. Verweerder heeft daarom in het belang van zijn cliënte verdeling van vermogen verzocht. Het in de jurisprudentie ontwikkelde uitgangspunt is immers dat  bij gebreke van verrekening geldt dat alle vermogens dienen te worden gedeeld, tenzij de ene echtgenoot kan aantonen dat hij en niet de andere echtgenoot de rechthebbende is. Het was de plicht van verweerder om het - verdedigbare - standpunt van zijn cliënte zo goed mogelijk te onderbouwen. Verweerder betwist dat hij de zaak tot een “vechtscheiding” heeft gemaakt en in zijn eigen belang te hebben gehandeld. Verweerder had overigens een vaste financiële afspraak met zijn cliënte en er dus geen enkel belang bij om de zaak niet af te ronden.

3.4       Het is mede gelet op het spoedeisende karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure toegestaan en veelal zelfs gebruikelijk kort voor of tijdens de zitting stukken in te dienen. Daar komt nog bij dat het aan de rechter is voorbehouden om te bepalen of (te laat) ingediende stukken al dan niet bij de beoordeling worden meegenomen. De rechter heeft de betreffende stukken overigens niet geweigerd.

3.5       Verweerder betwist foutieve informatie aan het LBIO te hebben verstrekt. Het LBIO heeft rechtstreeks contact met rechthebbenden. Verweerder heeft nimmer contact gehad met het LBIO.

 

 

 

4          BEOORDELING

4.1       De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Verder dient in aanmerking te worden genomen dat in een procedure, en zeker in een familierechtelijke procedure, de emoties tussen partijen hoog kunnen oplopen en de aanpak van de ene partij door de andere partij vaak als niet welgevallig of onaangenaam worden ervaren. Dat betekent echter niet zonder meer dat die advocaat in de bediening van de belangen van de cliënt daarom reeds de grens heeft overschreden van hetgeen hem als advocaat tegenover de wederpartij van zijn cliënt vrijstond.

 

4.2       Op grond van de door verweerder overgelegde stukken staat voldoende vast dat verweerder in overleg met zijn cliënte ervoor heeft gekozen om de onderhavige bedragen aan alimentatie te verzoeken om klager daarmee te bewegen de ontbrekende financiële gegevens in geding te brengen. Het moge zo zijn dat klager deze aanpak als onaangenaam heeft ervaren, dit betekent in de gegeven omstandigheden en bezien tegen de achtergrond van de hiervoor onder 4.1 geformuleerde uitgangspunten echter niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Het stond verweerder vrij om de betreffende alimentatiebedragen te verzoeken met het doel om klager te bewegen de voor het maken van alimentatieberekeningen noodzakelijke financiële gegevens in het geding te brengen. Dit geldt te meer nu verweerder de ontbrekende financiële gegevens bij klager reeds voorafgaand aan de procedure had opgevraagd en daarbij ook kenbaar had gemaakt dat hij in de procedure hoge bedragen aan alimentatie zou verzoeken indien klager geen inzage zou verschaffen in zijn financiële gegevens. Het lag op de weg van verweerder, indien hij zich met de verzochte alimentatiebedragen niet kon verenigen, zich hiertegen gemotiveerd (aan de hand van financiële stukken) in rechte te verweren.

 

4.3       De beantwoording van de vraag of sprake is van schending door verweerder van de strafrechtelijke norm van artikel 284 Sr en van de civielrechtelijke norm van artikel 6:162 BW is overigens voorbehouden aan de strafrechter respectievelijk de civiele rechter.

 

 

4.4       Klager verwijt verweerder daarnaast dat hij enkel uit eigen belang heeft gehandeld, namelijk om zoveel mogelijk honorarium in rekening te kunnen brengen aan zijn cliënte. Vooropgesteld zij dat klager ter zake slechts klachtrecht toekomt, indien hij hierdoor in zijn belang is geschaad. Nog daargelaten dat de stellingen van klager in het geheel niet zijn onderbouwd en verweerder overigens ook op dit punt gemotiveerd verweer heeft gevoerd, heeft klager geen (concrete) feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat hij ter zake in enig belang is geschaad noch is dat anderszins gebleken. Dit onderdeel (klacht b. onder 1.) zal derhalve kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

 

4.5       Voorts verwijt klager verweerder dat hij niet integer is en dat hij ondeskundig

            en onzorgvuldig heeft gehandeld. Ook dit verwijt wordt gepasseerd. Met

            inachtneming van de in overweging 4.1 weergegeven marges is

            onvoldoende gesteld en ook anderszins niet gebleken dat verweerder niet

            integer en onzorgvuldig heeft gehandeld of dat hij niet deskundig is, terwijl

            voorts evenmin - en anders dan klager stelt - de slotsom gerechtvaardigd is

            dat de echtscheiding zich door toedoen van verweerder heeft ontwikkeld tot

een (fors) problematische echtscheiding. Dat tussen klager en de cliënte van verweerder klaarblijkelijk verschil van inzicht bestond over de (aard van de) financiële afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding, valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Het was de taak van verweerder het standpunt van zijn cliënte te verwoorden, wat hij terecht ook heeft gedaan. De stelling van klager, dat verweerder heeft meegewerkt aan het verspreiden van door zijn cliënte onrechtmatig verkregen informatie, waardoor verweerder bovendien familieleden van klager in het geschil heeft betrokken, wordt eveneens gepasseerd. Wat verder ook van deze stelling zij, als uitgangspunt heeft te gelden dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Uit de stellingen van klager ter zake volgt niet dat verweerder buiten deze marges is getreden noch dat hij zich heeft bediend van de hiervoor bedoelde middelen. Ook anderszins is zulks niet gebleken. Daarmee is de conclusie dat ter zake aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt is te maken.

 

4.6       Vast staat dat verweerder op 31 december 2013 namens zijn cliënte, kennelijk op de dag waarop de mondelinge behandeling van het verzoek tot voorlopige voorzieningen plaatsvond, een verweer tegen het zelfstandig verzoek van klager bij de rechtbank heeft ingediend. Waar het zelfstandig verzoek van de man pas op 27 december 2013 bij de rechtbank was ingediend, valt niet in te zien dat verweerder het verweer daartegen nodeloos laat aan de rechtbank heeft toegestuurd. Bovendien is het aan de rechter om te bepalen of stukken al dan niet ter beoordeling worden meegenomen. Ter zake valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

 

4.7       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, faalt ook de hierboven onder e. geformuleerde klacht.

 

4.8       De voorzitter zal met toepassing van het bepaalde in artikel 46j Advocatenwet beslissen dat de klacht wat betreft onderdeel b.1. kennelijk niet-ontvankelijk is en wat betreft de onderdelen a., b.2., c., d. en e. kennelijk ongegrond is.

 

5          BESLISSING

De voorzitter:

beslist dat de klacht wat betreft onderdeel b.1. kennelijk niet-ontvankelijk is en wat betreft de onderdelen a., b.2., c., d. en e. kennelijk ongegrond is.

 

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 20 april 2016.

 

 

Griffier                                                                                                           Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2016

 

verzonden aan:

-          klager 

-          verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

 

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

 

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is:

088-2053737

 

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.