Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-12-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:231
Zaaknummer
15-210
Inhoudsindicatie
De 14 klachtonderdelen betreffen een gebrek aan kennis, geen oog voor de essentie van de zaak, het geen rekening houden met de persoonlijke omstandigheden, onnodig kosten maken, het niet opvoeren van de schade van klagers, niet correct om gaan met beschikbare budget, te snel inhoudelijk verweer prijs geven etcetera. Uit de overgelegde processtukken en correspondentie blijkt dat verweerder zorgvuldig te werk is gegaan en zich naar behoren in de juridische problematiek omtrent de historie van de gevestigde erfdienstbaarheden heeft verdiept. Dat klagers werden geconfronteerd met een wijze van procederen die tot veel extra werkzaamheden heeft geleid – twee parallelle procedures, herhaalde dreiging met kort geding, vergeefs voorbereid mediationtraject – kan niet aan verweerder worden verweten. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 21 december 2015
in de zaak 15-210
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 14 juli 2015 met kenmerk [y] door de raad ontvangen op 20 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 november 2015 in aanwezigheid van zowel klagers als verweerder, deze laatste bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. [D]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 vermelde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klagers exploiteren een veebedrijf. Zij hadden een geschil met de buren over de vraag of de buren een recht van overpad hadden over het erf van klagers. Volgens klagers was dat niet het geval.
2.3 Klager had de grond in 2006 gekocht nadat de notaris een erfdienstbaarhedenonderzoek had ingesteld waarvan de conclusie was dat er geen recht van overpad op dat erf rustte.
2.4 De buren dachten daar anders over. De buurman heeft op 1 februari 2012 een procedure tegen klager aanhangig gemaakt ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de buren het huns inziens geldende recht van overpad over het erf van klager konden uitoefenen, en een gebod aan klager om hen ongestoorde toegang te verlenen op straffe van een dwangsom alsmede een veroordeling van klager tot betaling van schadevergoeding. Tevens vorderde de buurman om bij wijze van voorlopige voorziening alvast aan klager te gebieden die ongestoorde toegang te verlenen.
2.5 Omdat aanvankelijk namens een niet bevoegde partij was geprocedeerd, te weten - uitsluitend - klagers buurman, hebben de buurman en de buurvrouw (zij is de eigenaar van de buurgrond) later samen in april 2012 klager opnieuw in rechte betrokken. Daarbij zijn alle eerder door klager tegen de eerdere eis van de buurman gevoerde verweren herhaald. In de tweede procedure heeft klager opnieuw verweer gevoerd.
2.6 De nieuwe advocaat van de buren dreigde steeds met een kort geding tegen klager dat uiteindelijk ook is opgestart. Een op voorstel van de buren voorbereide mediation is door de buren zelf op het laatste nippertje afgeblazen.
2.7 Naast deze procedure had klager een bestuursrechtelijk geschil met het Hoogheemraadschap, dat sedert juli 2011 werd behandeld door een kantoorgenoot van verweerder.
2.8 Klager had een zakelijke rechtsbijstandverzekering bij ARAG. ARAG heeft uit coulance voor elk van beide kwesties (het civiele geschil en het bestuursrechtelijke geschil) een budget van € 30.000,00 beschikbaar gesteld. Toen dat budget in de door verweerder behandelde kwestie niet toereikend bleek heeft ARAG er mee ingestemd dat dit kon worden aangevuld met de middelen die in de andere zaak nog niet verbruikt waren. Klager is daar toen in gekend.
2.9 Verweerder heeft meteen in april 2012 onderzoek gedaan in het kadaster. Op basis daarvan concludeerde hij dat er mogelijk wel degelijk een recht van erfdienstbaarheid op klagers erf rustte. Hij heeft dat in een mail van 26 april 2012 aan klager uiteengezet.
2.10 Verweerder heeft klager op basis van dit onderzoek voorgehouden dat het onderzoek van de notaris en diens conclusies van destijds niet volledig waren. Hij kon op dat moment nog niet goed beoordelen in hoeverre de notaris in zijn onderzoek nalatig was geweest.
2.11 Verweerder heeft klager verder voorgehouden dat een schikking met de buren een optie was die hij serieus diende te overwegen. Intussen bleef de strategie om in de procedure het recht van overpad te betwisten omdat volgens verweerder de wederpartij haar standpunt niet goed had onderbouwd.
2.12 De notaris heeft later - eind 2012 begin 2013 - opnieuw onderzoek gedaan. Zijn bevindingen heeft hij aan verweerder toegezonden per mail van 12 maart 2013. Daaruit blijkt dat de notaris alsnog de beschikking had gekregen over een kopie van de koopovereenkomst tussen de rechtsvoorganger van klager en degene van wie deze het erf van klager op 29 april 1988 had gekocht. In die akte wordt melding gemaakt van een erfdienstbaarheid ten laste van het thans aan klager toebehorende perceel en ten gunste van het perceel van zijn buren (de vader van zijn voornoemde buurvrouw), alsmede van de verlegging van die erfdienstbaarheid door de toenmalige eigenaar van de verkochte grond over een ander deel van diens perceel dat hij bij die gelegenheid aan een andere partij dan klagers rechtsvoorganger verkocht. Aan de afspraak tot die verlegging (tussen de verkopers en zijn beide – afzonderlijke – kopers) is toen ook uitvoering gegeven. Aan die verlegging werd de opschortende voorwaarde verbonden dat de eigenaar van het perceel van thans eiseres afstand zou doen van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid ten laste van klagers erf.
2.13 Begin 2013 bleek van problemen in de samenwerking tussen klagers en verweerder. Daar is meermalen over gesproken en gecorrespondeerd. In die tijd ook bleek onverwacht dat klaagster ernstig ziek was, en zich niet meer zoals voorheen met de behartiging van hun belangen in de procedure kon bezighouden.
2.14 Bij e-mail van 13 maart 2013 heeft verweerder aan klager uiteengezet dat en waarom hij zich genoodzaakt zag zich als klagers advocaat terug te trekken. De zaak is toen in overleg met ARAG overgedragen aan een andere advocaat.
2.15 In de procedure is onder leiding van de rechter een schikking bereikt. Die bood echter geen werkelijke oplossing voor het geschil tussen klagers en hun buren; volgens klagers zijn de treiterijen gebleven.
2.16 Naar aanleiding van de klacht van klager dat de declaraties van verweerder onevenredig hoog waren heeft op verzoek van ARAG een kantoorgenoot van verweerder een onderzoek ingesteld en zijn bevindingen in een mail van 22 mei 2013 aan ARAG gezonden. Kort samengevat staat in deze mail te lezen dat de grote hoeveelheid tijd nodig was als gevolg van de complexiteit van het geschil waardoor een erfdienstbaarhedenonderzoek en frequent overleg met de notaris noodzakelijk waren, de wijze van procederen van de buren en de emotionele betrokkenheid van klagers.
2.17 Een poging het geschil over de hoogte van de door ARAG betaalde declaraties in der minne te regelen is niet geslaagd.
2.18 Bij ongedateerde brief hebben klagers zich bij op 5 december 2013 door de deken ontvangen brief beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERWEER
3.1 Voor de omschrijving van de klacht en het verweer verwijst de raad naar de aanbiedingsbrief van de deken van 14 juli 2015 aan de raad, welke brief aan deze beslissing is gehecht en als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3.2 De klacht bestaat uit 14 onderdelen. Die hebben grofweg betrekking op een gebrek aan kennis bij verweerder, het geen oog hebben voor de essentie van de zaak, het geen rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van klagers c.q. de gezondheid van klaagster, onnodig kosten maken voor onderzoek en het verkrijgen van getuigenverklaringen, het niet bij de wederpartij in rekening brengen van de schade van klagers, niet correct om gaan met de door ARAG beschikbaar gestelde budgetten, in de procedure te snel het inhoudelijk verweer prijs geven en er geen rekening mee houden dat de bewijslast niet bij klagers maar bij de wederpartij lag.
3.3 Bij de stukken bevinden zich de inleidende dagvaarding van april 2012 waarin vervat de incidentele vordering om voor de duur van de procedure een voorlopige voorziening te treffen, de door verweerder opgestelde conclusie van antwoord in conventie in incident tevens eis in reconventie in incident van 6 juni 2012 en zijn conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van 19 december 2012.
3.4 Bij de stukken bevindt zich tevens een groot aantal mails die onder meer tussen klagers en verweerder alsmede met de ARAG, kantoorgenoten van verweerder en de notaris zijn gewisseld.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad beoordeelt hieronder de verschillende klachtonderdelen in hun onderlinge samenhang.
4.3 Anders dan klagers aan hebben gevoerd heeft verweerder zich wel degelijk gericht op de essentie van de zaak. De essentie was het al dan niet bestaan van een recht van overpad. De achterliggende belangen van klagers om zich in de procedure tegen dat beweerde recht te verweren zijn in de procedure door verweerder uit de doeken gedaan.
4.4 In zijn verweer tegen de klacht heeft verweerder genoegzaam toegelicht hoe hij de zaak van klagers heeft behandeld. Uit de overgelegde processtukken en correspondentie blijkt dat verweerder zorgvuldig te werk is gegaan en zich naar behoren in de juridische problematiek omtrent de historie van de gevestigde erfdienstbaarheden heeft verdiept.
4.5 Dat klagers werden geconfronteerd met een wijze van procederen die voor verweerder tot veel extra werkzaamheden heeft geleid – twee parallelle procedures, herhaalde dreigingen met een kort geding en een vergeefs voorbereid mediationtraject – kan niet aan verweerder worden verweten. Dat is een risico dat zich in allerhande soorten procedures kan realiseren.
4.6 Het behoorde tot de taak van verweerder om de stellingen van eisers kritisch te beoordelen en te onderzoeken of deze wellicht toch hout konden snijden. Daarin paste een herhaald onderzoek van de historie van de erfdienstbaarheden.
4.7 Toen de mogelijke aanwijzing van een noodweg aan de orde kwam heeft verweerder klagers daarop voor moeten bereiden, hoe belastend dat ook voor klagers was omdat juist in die periode klaagster ernstig ziek was gebleken.
4.8 Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder op zorgvuldige wijze met klagers heeft gecommuniceerd en zijn werkzaamheden steeds met hen heeft afgestemd. Gezien de aard van de problematiek is het begrijpelijk dat het veel tijd heeft gevergd om alle details van de zaak goed in beeld te krijgen en vervolgens adequaat over het voetlicht te brengen. Niet is gebleken dat verweerder in dat opzicht tekort is geschoten.
4.9 De raad is dan ook tot de conclusie gekomen dat de klacht in alle onderdelen dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klachten van klagers tegen verweerder ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter,
mrs. F.L.M. Broeders, H. Dulack, P.R.M. Noppen en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2015.
griffier voorzitter