Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-07-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:130

Zaaknummer

170308

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Nu het hof niet kan vaststellen dat de advocaat excessief heeft gedeclareerd wordt dit klachtonderdeel in hoger beroep alsnog ongegrond verklaard. De klacht dat de advocaat verzuimd heeft facturen te sturen naar klager is gegrond. Een advocaat dient zijn cliënt op regelmatige basis inzicht te geven in de door hem bestede tijd. Ook het ontvangen van contante betalingen zonder daarvoor een betalingsbewijs af te geven is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het hof kan niet vaststellen dat de echtgenote van klager opdrachtgever van de advocaat is geweest en dus dat de advocaat de echtgenote onjuiste heeft geïnformeerd over de met zijn bijstand samenhangende kosten. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht dat de advocaat aan hem betaalde bedragen buiten de administratie heeft gehouden. Het klachtrecht komt aan de deken toe. De advocaat heeft in ieder geval voor een tweetal constant aan hem betaalde bedragen geen kwitanties verstrekt, zodat dit klachtonderdeel gegrond is. Schorsing voor de duur van vier maanden. Proceskostenveroordeling.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 9 juli 2018

in de zaak 170308

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

        

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 27 oktober 2017, onder nummer 17-565/A/A, aan partijen toegezonden op 27 oktober 2017. De raad heeft de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6 van de klacht van klager tegen verweerder gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één jaar opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 25,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:231.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:                                                                                                                                                                                             -  de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 mei 2018,  waar verweerder, bijgestaan door mr. D te Amsterdam, is verschenen. Mr. D heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.4    Klager heeft het hof bij e-mail van 20 mei 2018 om aanhouding van de zitting gevraagd in verband met het overlijden van zijn zus. Mr. D heeft namens verweerder gereageerd. Naar aanleiding van die reactie is klager verzocht zijn verzoek nader te onderbouwen met enig bewijsstuk. Klager heeft daarop op 28 mei 2018 aan het hof gezonden een vrijwel onleesbaar (gescand) afschrift van een aangifte van overlijden op 19 mei 2018 van, naar het hof aanneemt, de zus van klager. Klager heeft zijn verzoek om aanhouding van de zitting wegens zijn instabiele situatie herhaald. Zowel klager als verweerder zijn door de griffier op 28 mei 2018 bericht dat de zitting doorgang zou vinden en dat ter zitting op het aanhoudingsverzoek zou worden beslist. Klager is niet ter zitting van het hof verschenen. Het hof heeft na een korte onderbreking voor raadkameroverleg de behandeling van de zitting hervat en negatief beslist op het verzoek van klager. Het hof heeft overwogen dat het verzoek van klager, gebaseerd op zijn instabiele situatie, onvoldoende geconcretiseerd is om voor toewijzing in aanmerking te komen.   

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1)    overmatig heeft gedeclareerd;

2)    verzuimd heeft klager facturen te sturen met betrekking tot de besteding van een aantal bedragen uit het door verweerder ontvangen depot;

3)    de echtgenote van klager bewust onjuist heeft geïnformeerd over de met zijn bijstand samenhangende kosten;

4)    (…)

5)    de aan verweerder betaalde gelden buiten de administratie heeft gehouden;

6)    geen kwitanties heeft verstrekt;

7)    (…)

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager is gedetineerd geweest in Polen in verband met een drugsgerelateerde verdenking. In verband hiermee is verweerder door een bekende van klager, genaamd L., in januari 2010 verzocht klager te bezoeken in W. Verweerder heeft deze opdracht geaccepteerd en maakte voor het eerste bezoek aan klager een honorarium afspraak met L. van € 7.000,- all-in. In het dossier van verweerder bevindt zich een handgeschreven kwitantie voor ontvangst van dit bedrag.

4.2    Na dit bezoek is klager voor verweerder blijven optreden. Verweerder heeft klager in contact gebracht met een andere Poolse advocaat, omdat de eerste advocaat naar verweerders mening ernstig tekort schoot. Inmiddels lag er ook een verzoek tot uitlevering van klager aan de Verenigde Staten van Amerika en had klager - naast de Poolse - ook een Amerikaanse advocaat. Zowel met de nieuwe Poolse als de Amerikaanse advocaat heeft verweerder contact onderhouden.

4.3    Verweerder stelt tijdens het eerste bezoek aan klager met deze te hebben afgesproken dat hij voor zijn verdere werkzaamheden een honorarium van € 300,- per uur in rekening zou brengen, dat klager hem gezegd heeft dit met L. te bespreken en dat verweerder met de familie (echtgenote en dochter) van klager nimmer inhoudelijk over de zaak zou spreken. Ook is afgesproken dat eerst aan het einde van de zaak na afloop van alle werkzaamheden gedeclareerd zou worden, aldus verweerder. Deze afspraken zijn door verweerder niet schriftelijk bevestigd.

4.4    Door L. zijn contante bedragen aan verweerder betaald. In het dossier van verweerder zijn kwitanties aangetroffen, gedateerd 18 maart en 26 april 2010, 24 augustus, 11 oktober en 14  december  2011, 13 maart, 20 november, 17 december en 24 december 2012 en 4 maart 2013, tot een totaalbedrag van € 81.000,-.  Daarnaast heeft verweerder nog contante bedragen tot een bedrag van € 15.000,- ontvangen waarvoor geen kwitanties zijn afgegeven. Bedragen tot een totaal bedrag van € 61.000,- heeft verweerder doorbetaald aan respectievelijk de Poolse advocaten en de Amerikaanse advocaat van klager.

4.5    In augustus 2015 heeft verweerder aan klager, die inmiddels in Polen was vrijgesproken en in Nederland teruggekeerd, een urenspecificatie verstrekt met betrekking tot de door hem verrichte werkzaamheden. Uit die specificatie blijkt dat verweerder 221,12 uren aan de zaak van klager heeft besteed. Indien verweerder deze uren in rekening zou brengen betekent dat een declaratie tot een bedrag van € 98.942,67, inclusief BTW en kantoorkosten. Tot op heden heeft verweerder geen facturen aan klager gezonden.

4.6    Klager heeft zich op 20 november 2015 bij de deken over verweerder beklaagd. Klager stelt in zijn klacht aan de deken dat in totaal een bedrag van € 260.000,- aan verweerder is betaald. In latere correspondentie met de deken noemt klager een bedrag van € 242.000,-. Verder stelt klager dat niet L. maar zijn echtgenote de opdrachtgever van verweerder is geweest.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder stelt met betrekking tot klachtonderdeel 1 dat hij niet bovenmatig heeft gedeclareerd. Hij heeft ruim vijf jaar aan de zaak van klager gewerkt, hetgeen met een totaal aantal uren van 221,12 neerkomt op nog geen 45 uur per jaar. Voor een zaak als die van klager, die hij bovendien na het eerste bezoek nogmaals in W heeft bezocht, is dat niet bovenmatig. Verweerder ontkent dat hij, zoals klager stelt, slechts als intermediair is opgetreden. Hij heeft wel degelijk inhoudelijk werk verricht. Verweerder heeft het hof verzocht de zaak aan te houden zodat hij het volledige strafdossier van klager aan het hof kan zenden en het hof kan onderzoeken of hij al dan niet bovenmatig heeft gedeclareerd.

5.2    Verweerder erkent dat hij aan klager geen tussentijdse declaraties heeft gezonden. Verweerder stelt dat hij dat met klager heeft afgesproken. Verweerder heeft zich aan die afspraak gehouden. Verweerder ontkent dat zijn opdrachtgever de echtgenote van klager was. Op een afspraak die hij met de echtgenote had, is de echtgenote niet verschenen. De tijd die verweerder daarvoor had vrijgemaakt is wel onderdeel van de 221,2 uur die hij aan de zaak heeft besteed. Verweerder stelt dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond dienen te worden verklaard.  

5.3    De raad heeft overwogen dat uit het dossier en het behandelde ter zitting niet valt af te leiden wie de opdrachtgever van verweerder is geweest omdat verweerder heeft verzuimd opdrachtbevestigingen te sturen, de financiële voorwaarden van de opdracht ook anderszins niet heeft vastgelegd en in de ruim vijf jaren dat hij voor klager is opgetreden geen facturen heeft gestuurd. Daardoor heeft de raad niet kunnen vaststellen waaruit de werkzaamheden van verweerder hebben bestaan, zodat in dat licht bezien de raad tot het oordeel komt dat verweerder excessief veel uren aan het dossier heeft besteed. Om die reden heeft de raad de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond verklaard.

5.4    Het hof overweegt als volgt. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting staat voor het hof vast dat verweerder, naast het eerste bezoek dat hij in W bracht aan klager op verzoek van L., ook nadere werkzaamheden voor klager heeft verricht. Klager ontkent niet dat verweerder contact heeft onderhouden met de twee Poolse advocaten die voor hem zijn opgetreden. Evenmin ontkent klager dat verweerder heeft gezorgd voor een advocatenwissel in Polen en voor hem de tweede advocaat heeft benaderd en ingeschakeld en dat verweerder voor hem betalingen heeft gedaan aan de Poolse advocaten en de Amerikaanse advocaat, terwijl uit de door L. afgegeven verklaring en de contant aan verweerder betaalde bedragen blijkt dat L. verweerder meer dan eenmaal heeft gesproken. Het gegeven dat verweerder beschikt over een dossier dat zeven ordners beslaat, is eveneens een indicatie dat voor klager inhoudelijke werkzaamheden zijn verricht. Dat verweerder meer dan eenmaal in W is geweest op verzoek van klager blijkt uit een ter zitting voorgedragen en getoonde kaart die klager aan verweerder vanuit het huis van bewaring in W zond en waarin klager hem vraagt hem op te zoeken voor overleg. Dit alles in aanmerking nemend kan het hof weliswaar op grond van het dossier en de urenstaten niet vaststellen welke werkzaamheden exact door verweerder voor klager zijn verricht, maar kan het hof wel vaststellen dat in deze internationale strafzaak die verweerder meer dan vijf jaren in behandeling heeft gehad meer werkzaamheden zijn verricht dan klager stelt. Los van het gegeven dat tot heden nimmer enige declaratie aan klager is gezonden, kan het hof op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval niet vaststellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd, zodat het hof klachtonderdeel 1, anders dan de raad, ongegrond zal verklaren.

5.5    Het voorgaande betekent dat het door verweerder ter zitting gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd en dat het verzoek om aanhouding van de behandeling voor nader onderzoek naar de omvang van de verrichte werkzaamheden wordt afgewezen.

5.6    Nu verweerder erkent dat hij klager in de ruim vijf jaren dat hij zijn advocaat is geweest, nimmer facturen heeft gezonden met betrekking tot de besteding van een aantal bedragen uit het door verweerder ontvangen depot, acht het hof klachtonderdeel 2 evenals de raad gegrond. Een advocaat dient zijn cliënt op regelmatige basis inzicht te geven in de door hem voor zijn cliënt bestede tijd en verrichte werkzaamheden en daarvoor verantwoording af te leggen. Ook het ontvangen van contante betalingen zonder daarvoor een betalingsbewijs af te geven is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De grief die verweerder heeft gericht tegen klachtonderdeel 2 faalt.

5.7    Klachtonderdeel 3 is naar het oordeel van het hof ongegrond. Uit de overgelegde verklaring van de echtgenote van klager en de notariële transcriptie van een opgenomen gesprek op het kantoor van verweerder, mede in het licht van de door L. afgegeven verklaring, kan het hof niet vaststellen dat de echtgenote van klager verweerders opdrachtgever is geweest en dus dat verweerder de echtgenote van klager bewust onjuist heeft geïnformeerd over de met zijn bijstand samenhangende kosten. De door verweerder ingediende grief tegen de gegrondverklaring door de raad van dit klachtonderdeel slaagt derhalve.

5.8    Klachtonderdeel 5 verwijt verweerder aan hem betaalde bedragen buiten de administratie te hebben gehouden. In de grief tegen de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel vraagt verweerder zich terecht af of klager met betrekking tot dit verwijt wel klachtgerechtigd is. Volgens vaste rechtspraak van het hof is het klachtrecht in het leven geroepen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen. Daargelaten de vraag of het klagen over het buiten de administratie houden van (contante) betalingen uitsluitend aan de deken toekomt, valt in deze zaak überhaupt niet vast te stellen welk totaal bedrag namens klager aan verweerder ter beschikking is gesteld. Verweerder erkent dat hij contante bedragen heeft ontvangen tot een bedrag van € 96.000,- (exclusief de € 7.000,- voor het eerste bezoek aan klager) en dat tot een totaal bedrag van € 15.000,- geen betaalbewijzen zijn afgegeven. Klager stelt dat aan verweerder door L. dan wel zijn echtgenote een bedrag van € 260.000,- c.q. € 242.000,- ter beschikking is gesteld, maar enig ondersteunend bewijs daarvoor heeft klager niet aangedragen, wat wel op zijn weg had gelegen. Daarom kan het hof niet vaststellen of, en zo ja, in hoeverre klager in zijn belang is getroffen doordat verweerder een hoger bedrag dan € 15.000,- buiten de administratie heeft gehouden en zal klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.. Het hof merkt, onder verwijzing naar de klachtonderdelen 2 en 6 die door het hof gegrond worden bevonden, nog op dat het hof echter wel kan vaststellen dat verweerder op het financiële vlak niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Door de deken is tegen verweerder op dit punt een dekenklacht ingediend. Dit klachtonderdeel maakt (eveneens) onderdeel uit van de dekenklacht, die door de raad gegrond is verklaard en waarvoor aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd. Op het door verweerder tegen die beslissing ingestelde hoger beroep doet het hof  heden eveneens uitspraak. Die vaststelling brengt met zich mee dat verweerder niet alleen jegens zijn cliënt niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, maar ook het algemeen belang komt daarmee in het geding. Dit geldt in het bijzonder voor het onderhavige klachtonderdeel dat verweerder betaalde bedragen buiten de administratie heeft gehouden. Klager heeft hiervoor weliswaar geen bewijs kunnen bijbrengen, maar de  indiening van de onderhavige klacht door klager is voor de deken aanleiding geweest een onderzoek te doen naar de financiële gang van zaken van verweerders kantoor en verweerders gedragingen daarbij. Vervolgens heeft de deken tegen verweerder een  dekenbezwaar ingediend. Immers het algemeen belang van een goed functionerende advocatuur vereist financiële integriteit van de advocaat. Het door de deken ingestelde onderzoek heeft ernstige tekortkomingen in de financiële gang van zaken t.a.v. de onderhavige zaak bij verweerder blootgelegd.  Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat in een dergelijk geval het klachtrecht aan de deken toekomt. Ook om die reden is klager  in klachtonderdeel 5 niet ontvankelijk.  

5.9    In zijn appelmemorie erkent klager dat klachtonderdeel 6 door de raad terecht gegrond is verklaard. Voor zover verweerder ter zitting van het hof heeft betoogd dat ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard, volgt het hof verweerder daarin niet, nu is vastgesteld dat verweerder in ieder geval voor een tweetal contant aan hem betaalde bedragen tot een bedrag van € 15.000,- geen kwitanties heeft verstrekt. Klachtonderdeel 6 is alleen daarom al gegrond.

5.10    Het voorgaande betekent dat het hof klager niet-ontvankelijk acht in klachtonderdeel 5 en de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond acht. De klachtonderdelen 2 en 6 zijn gegrond. De aan verweerder in deze klachtonderdelen verweten gedragingen zijn zeer ernstig en hebben zich over een langere periode uitgestrekt.  De verweten gedragingen  zijn in strijd met één van de kernwaarden voor de advocaat, te weten de (financiële) integriteit. Daarvoor dient naar het hof een zware maatregel te worden opgelegd en wel een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier maanden.

5.11    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep ad    € 1000,- ter zake van kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.12    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 oktober 2017 onder nummer 17-565/A/A voor zover  daarin de klachtonderdelen 1, 3 en 5 gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd voor de duur van één jaar;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 5;

verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 alsnog ongegrond;

legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier maanden;

bepaalt dat deze schorsing ingaat na het onherroepelijk worden van deze beslissing met dien verstande dat:

-    deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd;

-    deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

        

griffier    voorzitter                            

De beslissing is verzonden op 9 juli 2018.