Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:229

Zaaknummer

15-53

Inhoudsindicatie

Klacht betreffende het door verweerder (zijnde de opvolgend advocaat) gevoerde verweer waarin onder meer is gesteld dat klager zonder overleg met cliënte in een procedure verweer heeft gevoerd, is niet gegrond, waarbij in belangrijke mate een rol speelt dat klager zelf heeft verzuimd voortvarend het dossier aan verweerder te verstrekken zodat hij niet tot een goede beoordeling van de zaak in staat was.

Uitspraak

Beslissing van 17 augustus 2015

in de zaak 15-53

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr. drs. S.

klager

tegen:

mr. M

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 25 maart 2015 met kenmerk RvT 14-0237, door de raad ontvangen op 26 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 juni 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken zoals gehecht aan de brief van 25 maart 2015, genummerd 1 tot en met 7. 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft vanaf oktober 2008 een procedure gevoerd over de ontbinding van een tussen [D] en [H] gesloten koopovereenkomst aangaande een bedrijfspand. In ieder geval heeft [D] daarover met klager als volgt contact gehad:

2.3    Op 15 oktober 2008 stuurde [D] een mail door naar klager waarin zij een door haar eerder ingeschakelde advocaat verzocht alle relevante informatie door te sturen naar klager, zodat klager de zaak mede kon beoordelen.  

2.4    Op 2 december 2008 stuurde [D] een mail naar klager waarin zij stelde:

“Graag wil ik het volgende laten weten. Nadat ik vorige week maandag bij u was en we hadden gesproken waarom dhr. [H] dit hele traject met procedures is begonnen ben ik zo vrij geweest  om Koch Notaris te bellen en informatie op  te vragen.”

2.5    Op 21 januari 2009 is een conclusie van antwoord ingediend door klager namens [D].

2.6    Op 17 februari 2009 heeft klager naar [D] een brief gestuurd dat de comparitie na antwoord was bepaald op 17 juni 2009.

2.7    Op 15 april 2009 heeft klager aan de rechtbank Den Haag verzocht de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden in verband met een beroep van zijn cliënte op de WSNP.

2.8    Op 27 april 2009 en op 17 juni, 1 juli, 15 juli en 18 augustus 2009  heeft klager brieven gestuurd aan [D] op  het adres [T] te Den Haag. In deze brieven verzocht klager zijn cliënte contact met hem op te nemen om de voortgang van de zaak te bespreken. In de brief van 18 augustus 2009 stelde klager bovendien dat hij het niet langer verantwoord achtte zijn cliënte bij te staan  nu hij geen contact met haar kon krijgen. Hij heeft [D] dringend geadviseerd om een andere advocaat in de arm te nemen.

2.9    In de samenhangende zaak met nummer 15-52 heeft [D] verklaard dat zij het adres [T] te Den Haag in april 2009 feitelijk heeft verlaten, maar dat zij pas in oktober 2009 is uitgeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie en dat zij geen ander adres heeft doorgegeven aan klager.

2.10    Bij brief van 29 oktober 2009  aan de rechtbank heeft klager zich aan de zaak onttrokken.

2.11    De rechtbank heeft bij vonnis van 17 maart 2010 de vordering van [H] tegen [D] toegewezen, tot een totaalbedrag van €131.605 met rente, beslag- en overige proceskosten.

2.12    Bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 2 juli 2013 is ten aanzien van [D] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. [D] had hierbij niet opgegeven dat er een schuld was aan [H]. Deze heeft nadien een vordering van € 169.900,93 ter verificatie ingediend, waarna de schuldsanering op voordracht van de rechter commissaris is beëindigd.

2.13    Na enige tijd, in ieder geval in maart 2014, liet [D] zich bijstaan door verweerder als advocaat in verband met de beëindiging van de WSNP.

2.14    Op 27 maart 2014 ontving klager het bericht van de verweerder dat op 4 april 2014 de behandeling plaatsvond van een voordracht tot beëindiging van de WSNP-regeling voor [D] omdat zij de schuld ter zake van de ontbinding van de koopovereenkomst niet had gemeld bij het starten van de schuldsaneringsregeling. Verweerder stelde dat [D] niet op de hoogte was van deze schuld en meende dat klager over cruciale informatie zou beschikken op dit punt. Verweerder stelde voor op 28 maart 2014 telefonisch contact op te nemen om op korte termijn een afspraak te maken en het dossier te bespreken.

2.15    Bij brief van 9 april 2014 berichtte verweerder klager dat hij verschillende keren had getracht hem, klager, te bellen en dat er inmiddels een zitting bij de rechtbank was geweest. Ook wordt met spoed gevraagd om bepaalde stukken van het dossier (opdrachtbevestiging, betalingsbewijzen, aanbiedingsbrief bij conclusie van antwoord, redengeving voor de onttrekking, oproepbrief voor de comparitie en reactie op de conclusie van antwoord) te sturen, zodat verweerder nog stukken in het geding kan brengen.

2.16    Op of omstreeks 9 april 2014 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. In dit gesprek heeft klager gesteld dat het niet juist was dat [D] niet op de hoogte was van de procedure. Er is met klager gesproken over de mogelijkheid om contact op te nemen met de ex-partner van [D] voor een eventuele verklaring.

2.17    Op 18 april 2014 werd de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor [D] beëindigd door de rechtbank Den Haag. In de daarover gevoerde procedure heeft verweerder gesteld dat [D] ten tijde van de indiening van het verzoek tot WSNP niet bekend was geweest met de tegen haar aanhangig gemaakte procedure.

2.18    Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder appel ingesteld. In het appelschrift heeft verweerder gesteld dat [D] van het bestaan van de dagvaarding niet op de hoogte was geweest, dat klager de zaak zou hebben behandeld terwijl hij daartoe geen opdracht had gekregen van [D] en er geen opdrachtbevestiging was geweest, dat klager zich bij het voeren van verweer in het geheel niet met zijn cliënte [D] heeft verstaan als gedaagde partij in de betreffende procedure en dat [D] aldus van het bestaan van de vordering niet op de hoogte was. 

2.19    Op 18 juni 2014 heeft verweerder namens [D] een klacht ingediend tegen klager bij de deken van de orde van advocaten van Midden-Nederland, in verband met de wijze waarop klager in 2008 -2009 uit haar naam als advocaat had opgetreden en over het niet verstrekken van de stukken in 2014.

2.20    Op 30 juni 2014 diende klager de onderhavige klacht in bij de deken van de orde van advocaten te Amsterdam.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    in zijn appelschrift heeft gesteld dat klager niet door de cliënte, mevrouw [D] zou zijn ingeschakeld en dat klager zich in het geheel niet met mevrouw [D] heeft verstaan als gedaagde partij in de betreffende procedure, maar met haar ex-partner, terwijl verweerder door het telefoongesprek van 9 april 2014 wist dat klager de zaak op verzoek van [D] had overgenomen;

b)    in het klaagschrift aan de deken heeft gesteld dat er behoudens een eenmalige ontmoeting nimmer contacten tussen klager en mevrouw [D] zijn geweest;

c)    door te stellen dat hij diverse pogingen heeft gedaan om met klager in contact te komen terwijl dit niet juist is.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij zich bij het opstellen van het verweer heeft laten leiden door hetgeen zijn cliënte hem heeft verteld, maar dat hij wel pogingen heeft ondernomen om het door haar gestelde bij klager te verifiëren. Verweerder heeft meerdere malen het dossier bij klager opgevraagd maar heeft dit nimmer ontvangen. Pas naar aanleiding van de klacht die verweerder tegen klager heeft ingediend, heeft klager gereageerd met het geven van informatie. Over deze informatie kon niet eerder worden beschikt.

4.2    Wanneer klager eerder de gevraagde stukken zou hebben gegeven dan zou verweerder wellicht genuanceerder zijn geweest en dan zou hij een andere koers hebben gevaren.

4.3    Verweerder vindt dat klager slechts summier bewijs heeft geleverd van het contact tussen hemzelf en zijn cliënte. De brieven die klager heeft overgelegd zijn door de cliënte nimmer ontvangen en verzonden naar een adres waar ze waar zij sinds 2009 niet meer woonachtig was. Dit behoorde klager te weten.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Op basis van hetgeen in het dossier en ter zitting aan de orde is gekomen vindt de raad vaststaan dat verweerder bij brieven van 27 maart 2014 en 9 april 2014 en het nadien gevoerde telefoongesprek klager voldoende duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij dringend behoefte had aan informatie én stukken uit het onder klager berustende dossier van mevrouw  [D] in verband met de door hem gevoerde procedure tegen de beëindiging van de saneringsregeling krachtens de WSNP. Wanneer zo’n verzoek wordt gedaan dan betaamt het de advocaat, in dit geval klager, aanstonds alle gevraagde stukken te verstrekken zodat verweerder in staat wordt gesteld voor de cliënt, die eerst cliënt van klager was, op te treden. Dat heeft klager niet gedaan.

5.3    Tegen deze achtergrond vindt de raad het begrijpelijk en daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder ten behoeve van het voeren van verweer voor mevrouw [D] die stellingen naar voren heeft gebracht die voor het voeren van verweer dienstig waren en die door haar waren aangedragen. Uitgangspunt is immers dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Verweerder had immers ook na het met klager gevoerde telefoongesprek nog niet aan de hand van (dossier)stukken kunnen vaststellen dat die stellingen van cliënte onjuist waren, omdat klager de gevraagde stukken niet had verstrekt. Een deel van die stukken heeft verweerder pas later via het rechtbank archief gekregen en een deel na het indienen van de klacht door [D].

5.4    De raad is van oordeel dat van verweerder niet gevergd kan worden, zoals klager bij de mondelinge behandeling heeft betoogd, dat hij zich ter verificatie van de instemming van [D] met klagers bemoeienis met haar zaak zou wenden tot de raadsman die haar bijstond vóór de zaak aan klager werd overgedragen. Dit betekent dat klachtonderdeel (a) niet gegrond is.

5.5    Hetzelfde geldt ter zake van klachtonderdeel (b) dat ziet op de klacht die verweerder namens zijn cliënte op 18 juni 2014 bij de deken heeft ingediend. Ten tijde van het indienen van die klacht had verweerder –naar klager onvoldoende heeft bestreden- mede door de opstelling van klager nog niet de beschikking gekregen over de, voor de beoordeling van de door klager verleende bijstand aan [D] relevante, stukken van het dossier. Met die stand van zaken kan het verweerder dan ook niet als klachtwaardig handelen worden aangerekend dat hij het standpunt van zijn cliënte over het handelen van klager  bij de deken naar voren heeft gebracht. Dit betekent dat klachtonderdeel (b) ongegrond is.

De raad heeft vastgesteld dat verweerder op 27 maart 2014 heeft aangekondigd telefonisch contact met klager te willen hebben over het dossier en op 9 april schrijft dat dit hem in weerwil van de ondernomen pogingen nog niet is gelukt. Vast staat wel dat verweerder meermalen naar het kantoor van klager heeft gebeld. Het is vervolgens niet klachtwaardig  wanneer verweerder in zijn brief aan de deken van 18 juni 2014 stelt dat hij diverse pogingen heeft gedaan om met klager in contact te komen maar dit niet is gelukt. Dit betekent dat klachtonderdeel (c) ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen (a) tot en met (c) ongegrond

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, K.F. Leenhouts, K.J. Verrips, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier op 17 augustus 2015

griffier    voorzitter