Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:17

Zaaknummer

15-313

Inhoudsindicatie

Klacht over optreden van de advocaat van de weerpartij. Deze mag geen ernstige beschuldigingen (“oplichting” en “misdadig handelen”) uiten zonder tevoren te onderzoeken of er voldoende grond is voor dergelijke zware beschuldigingen. Het enkele feit dat er aangifte is gedaan is in dit geval  onvoldoende. Een advocaat behoort terughoudend te zijn bij het uiten van dergelijke bewoordingen. In dit geval kon de advocaat zich niet achter de cliënt verschuilen want het betrof stellingen die de advocaat zelf poneerde. De advocaat mag ook derden die bij het geschil betrokken zijn, niet zondermeer van “misdadig handelen” betichten zonder nader onderzoek. Klacht gegrond; onvoorwaardelijke schorsing van 14 dagen vergoeding griffierecht en proceskostenveroordeling aan klager en kostenveroordeling € 1.000,- t.g.v. NOvA.

Uitspraak

Beslissing van 1 februari 2016

in de zaak 15-313

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagsters

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 25 augustus 2015 met kenmerk 2015 KNN026, door de raad ontvangen op 27 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2015 in aanwezigheid van [D.], namens [M.] en [Z.], namens de [bank], alsmede de gemachtigde van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van de gemachtigde van klaagsters van 2 november 2015 met bijlagen (2). 

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    De gemachtigde van klaagsters staat [M.] bij in een procedure bij het Gerechtshof [plaats]. De wederpartij, [H.], wordt bijgestaan door verweerder. Op 19 januari 2015 heeft een zitting plaatsgevonden bij het Gerechtshof [plaats], op welke zitting verweerder een pleidooi heeft gehouden.

2.2    Bij brief van 13 februari 2015 met bijlage hebben klaagsters zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland beklaagd over verweerder.

2.3    In de processtukken is onder meer de naam van [M.] door de gemachtigde van [M.] niet juist weergegeven, dat wil zeggen die wijkt af van de statutaire naam. Tussen [F] en [B] is ten onrechte een spatie opgenomen. In de daaropvolgende Engelse vertaling heeft de beëdigde vertaler de juiste naam weergegeven (zonder spatie) waarbij niet is gemeld dat deze afwijkt van de brontekst.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich tijdens het pleidooi op 19 januari 2015 onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagsters. Verweerder heeft onder meer gesteld dat [M.] misdrijven heeft gepleegd terwijl verweerder wist of behoorde te weten dat [M.] niet ter zake van een misdrijf door de strafrechter is veroordeeld.

Ter toelichting hebben klaagsters aangevoerd dat verweerder in zijn pleidooi de volgende bewoordingen heeft gebruikt:

“…bestudering van die bescheiden heeft aangetoond dat [M.] [H.] heeft opgelicht…” en “…de finale kwijting heeft geen betrekking op de door [M.] gepleegde misdrijven (oplichting tenminste 318 x gepleegd)…”

en

“[M.] (lees: bank) heeft er belang bij haar misdadige handelen niet openbaar te maken..”

3.2    [M.] is in de procedure de wederpartij van [H.] De [bank] is een buitenstaander. Verweerder heeft in zijn pleidooi de bank vereenzelvigd met [M.] Over de [bank] wordt in het pleidooi gesteld dat zij er belang bij heeft “misdadig handelen” van een ander niet openbaar te maken. Het tegenover de rechter melden dat er misdrijven zijn gepleegd zonder dat daaraan een strafrechtelijke veroordeling ten grondslag ligt, is beledigend, grieven en kwetsend. In een civiel kort geding, dat betrekking heeft op het staken van de executie van een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, is het bovendien onnodig om de gebruikte verdachtmakingen in stelling te brengen door deze als vaststaande, “gepleegde” misdrijven te betitelen. Daar komt nog bij dat dergelijke uitspraken in het openbaar zijn gedaan, ter zitting van het gerechtshof. Dit geldt temeer ten opzichte van de [bank], die geen proces-/wederpartij is.

 

4    VERWEER

4.1    Primair heeft verweerder aangevoerd dat zijn uitspraken vallen onder de hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Hij heeft slechts de stellingen van zijn cliënte weergegeven. Hij verwijst naar de herroepingsdagvaarding. De gemachtigde van klaagsters heeft bij pleidooi ook niet de stellingen van verweerder bestreden. Verweerder acht zijn uitlatingen niet onnodig grievend. De term “oplichting” is een strafrechtelijke term. Als hij met zijn cliënte van mening is dat het handelen van [M.] in strafrechtelijke zin gekwalificeerd moet worden als oplichting, is het gebruik van die term niet onnodig grievend doch enkel een constatering. De [bank] is weliswaar geen procespartij, maar de claim van [M.] is verpand aan de [bank]. De bank mag volgens verweerder niet gelijkgesteld worden met een procespartij, zodat ten aanzien van de [bank] een andere, strengere, norm geldt.

 

5    BEOORDELING

5.1    De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van [M.], waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat

1.    zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij;

2.    feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn;

3.    (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn/haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Met betrekking tot de onder 2 genoemde beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het handelen van verweerder ten aanzien van [M.] aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.3    Bij het uiten van een zware beschuldiging als oplichting mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich tevoren er van vergewist dat er voldoende grond voor een dergelijke beschuldiging bestaat. Het  enkele feit dat aangifte is gedaan van een strafbaar feit is onvoldoende om in een procedure als feit te stellen dat degene tegen wie aangifte is gedaan, dit strafbare feit ook heeft gepleegd. Een advocaat behoort immers bekend te zijn met de betekenis van het strafrechtelijke begrip oplichting en behoort uiterst terughoudend te zijn met het presenteren van een dergelijke (onnodige) beschuldiging als vaststaand feit, temeer omdat het verweerder bekend was dat er in het onderhavige geval geen strafrechtelijke veroordeling ter zake van oplichting had plaatsgevonden. Verweerder kan zich bovendien niet verschuilen achter zijn cliënte. Blijkens de gekozen bewoordingen, zoals onder 3.1 weergegeven, betreft het hier stellingen van verweerder zelf. De raad komt tot het oordeel dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij van zijn cliënte, toekomende vrijheid heeft overschreden.

5.4    Hoewel de [bank]  geen wederpartij is, stelt de raad vast dat het handelen van verweerder ten opzichte van de [bank] getoetst moet worden aan de hand van het criterium of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad oordeelt dat dat niet het geval is geweest. Verweerder heeft ten aanzien van de vermeende oplichting de [bank] vereenzelvigd met [M.] en haar daarmee van hetzelfde strafbare feit beschuldigd. De raad komt tot het oordeel dat dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar is omdat het een behoorlijk advocaat niet betaamt een degelijke beschuldiging te uiten. De raad baseert zijn oordeel op dezelfde gronden als onder 5.3. aangegeven.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad houdt bij de op te leggen maatregel rekening met alle feiten en omstandigheden  van het onderhavige geval alsmede met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder dat hem ter zitting is voorgehouden en waarop hij heeft mogen reageren. Verweerder heeft daar geen gebruik van gemaakt. De raad oordeelt een onvoorwaardelijke schorsing van 14 dagen een passende maatregel.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagsters betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagsters in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder  overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel op van schorsing voor de duur van veertien dagen;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder  niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagsters;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagsters;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, N.H.M. Poort, M.J.J.M. van Roosmalen, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr.  D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.

 

Griffier                                                                    Voorzitter