Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:16

Zaaknummer

34/15

Inhoudsindicatie

Betreft handelen van de advocaat  van de wederpartij van klager. Verweerder heeft de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet overschreden. Van uitlokking van een misdrijf door een kennelijke vergissing in de  vertaling van een arrest van het hof in de schrijfwijze van de naam van de cliënt van verweerder, die in opdracht van verweerder is gemaakt, is geen sprake. Van onjuiste informatie verstrekking aan de rechter is niet gebleken. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 1 februari 2016

in de zaak 34/15

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 februari 2015 met kenmerk td/md/14-306 aan het Hof van Discipline, door het Hof ontvangen op 25 februari 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van het Hof gebracht met het verzoek de zaak te verwijzen naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden omdat verweerder plaatsvervangend lid van de raad van discipline in het ressort Amsterdam is en op korte termijn naar verwachting bij de raad van discipline in Arnhem-Leeuwarden een klacht van verweerder tegen klager zal worden ingediend.

1.2    Bij beslissing van 17 maart 2015 is genoemde klacht door de voorzitter van het Hof van Discipline naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden verwezen.

1.3    Bij brief van 17 maart 2015 is de beslissing van de voorzitter van het Hof met de bij de zaak behorende stukken naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden gezonden, welke brief op 18 maart 2015 is ontvangen.

1.4    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerder van 2 november 2015 met bijlagen (2).

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager treedt op voor Y Incorporated (Y), gevestigd in W. in de Verenigde Staten. Verweerder treedt op voor X B.V. (X)  te J. en een bank te H.

2.3    Verweerder heeft opdracht gegeven tot vertaling van

-    het vonnis van de rechtbank A. van 18 oktober 2006;

-    het arrest van 21 april 2009 van het Gerechtshof [plaats].;

-    het arrest van 13 september 2011 van het Gerechtshof [plaats].;

-    het arrest van 21 december 2012 van de Hoge Raad.

2.4    De vertaling van de laatste twee uitspraken is niet correct. De naam X is in de uitspraken geschreven als “X. F.B.”. In de vertaling staat als naam “X. Fb.”. Verweerder heeft op basis van de vertaling de Amerikaanse advocaten verzocht om toestemming te vragen voor tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof [plaats] van 13 september 2011 aan de bevoegde rechter te T, in Washington State.

2.5    De beëdigde vertaler heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van de voorzieningenrechter van15 augustus 2014 in de zaak van Y  tegen de vertaler erkend dat in de brontekst een spatie is opgenomen tussen de woorden “F.” en “B.”.

2.6    Uit het aan klager toegezonden verzoekschrift met de aangehechte vertaling van het arrest van 13 september 2011 bleek niet dat verweerder als advocaat van X optrad. Daarop heeft klager een datum voor een kort geding gevraagd, dat werd bepaald op 18 augustus 2014. Verweerder heeft vanaf zijn vakantieadres de voorzieningenrechter laten weten dat hij pas in het weekend van 16/17 augustus 2014 van vakantie terugkeerde en dat hij onvoldoende tijd had om het kort geding voor te bereiden en dat hem niet vooraf om verhinderdata was verzocht.

2.7    Op 7 augustus 2014 is de kort geding dagvaarding aan de cliënte van verweerder betekend.

2.8    Bij brief van 11 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klaarblijkelijk voor eigen geldelijk gewin en in het belang van zijn opdrachtgever(s) een misdrijf heeft uitgelokt, doordat in opdracht/dan wel medeweten van verweerder een wijziging in de naam van X is aangebracht in de vertaalde tekst van het arrest van het Gerechtshof [plaats] van 13 september 2011. Het staat immers een vertaler niet vrij zelfstandig een wijziging in de te vertalen tekst aan te brengen, zodat de conclusie moet zijn dat verweerder daartoe opdracht  heeft gegeven. Verweerder had hierbij belang omdat hij de Amerikaanse rechter toestemming wilde vragen voor de tenuitvoerlegging van het arrest van 13 september 2011. In dit arrest staat de onjuiste naam, terwijl de vertaler in de vertaling wel de juiste naam heeft opgenomen;

b)    verweerder in zijn correspondentie met de voorzieningenrechter ten onrechte heeft gesteld dat hij pas nadat de dagvaarding op 7 augustus 2014 was betekend, kennis heeft genomen van de datum van het kort geding;

c)    verweerder niet bereid was de executie van het arrest van 13 september 2011 in de USA op te schorten voor de periode dat het door hem gevraagde uitstel zou worden verleend.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft namens X een exequatur-procedure in de Verenigde Staten ingesteld. Voor die procedure zijn beëdigde vertalingen gemaakt van de vier onder 2.3 genoemde uitspraken. In een van de vertalingen heeft de vertaler (in een voetnoot) opgemerkt dat de naam van X vanaf een bepaald moment als X.Fb  is gespeld. In de vertaling van het eindarrest van het hof heeft de vertaler de naam X correct, evenwel zonder voetnoot, opgenomen. Dit is geen strafbaar feit. De vertaler heeft blijkbaar opgemerkt dat in de procedure bij het gerechtshof de naam van X niet met drie maar met vier woorden is gespeld. Dat betekent echter niet dat de vertaling daardoor vervalst is of dat sprake is van een vervalst arrest.

4.2    Uit het kort geding-vonnis van 29 september 2014 blijkt ook dat de voorzieningenrechter korte metten heeft gemaakt met de stelling van klager dat sprake zou zijn van onrechtmatigheid. Er is geen sprake van uitlokking; er is geen vals geschrift en er is geen gebruik gemaakt van een document dat vervalst is.

4.3    Verweerder heeft Y op 10 juli 2014 aangeschreven in verband met een verrekeningsverklaring. Vanaf dat moment was Y en dus ook klager er mee bekend dat verweerder (na meer dan 10 jaar nog altijd)  X als advocaat bijstond. Klager was daarvan op de hoogte gebracht blijkens de aanzegging van de mondelinge behandeling van het kort geding. Die brief is gedateerd 28 juli 2014, maar eerst op 6 augustus 2014 op het kantoor van verweerder aangekomen. Op 7 augustus 2014 is de kort geding-dagvaarding betekend. Verweerder heeft uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd, omdat de datum was gevraagd zonder dat hem om verhinderdata was gevraagd. Klager was er uiteraard van op de hoogte dat verweerder optrad voor X. Verweerder heeft de behandeldatum van het kort geding eerst op 6 augustus 2014 vernomen, waarna hij de voorzieningenrechter uitstel heeft gevraagd wegens verhindering/vakantie  en het feit dat hem noch zijn cliënte verhinderdata waren gevraagd.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van verweerder als advocaat van de cliënte van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat

a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij,

b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel

c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    Dit klachtonderdeel komt er op neer dat op instigatie van verweerder in de vertaling van het arrest van het Gerechtshof [plaats] van 13 september 2011 de naam X is “vervalst”, waarmee verweerder een misdrijf heeft uitgelokt. De raad stelt echter vast dat zulks niet is komen vast te staan. Niet gebleken is dat verweerder opdracht heeft gegeven aan de vertaler om de naam van de cliënte van klager in de vertaling verkeerd weer te geven door een spatie weg te laten die wel in de Nederlandse tekst van het te vertalen arrest staat. Het enkele feit dat de vertaler bij het vertalen van het arrest blijkbaar heeft geconstateerd dat de in het arrest genoemde naam niet gelijk is aan de statutaire naam van X Fb en de juiste naam heeft opgenomen in de vertaalde tekst, kan niet tot de conclusie leiden dat verweerder daartoe opdracht heeft gegeven en daarmee een misdrijf heeft uitgelokt. Daarbij overweegt de raad tevens dat het om een onbelangrijke wijziging gaat. X Fb is in het arrest als twee woorden gespeld in plaats van als één woord en het tweede deel heeft een hoofdletter gekregen (X.F.B.) Verwarring kan daardoor niet zijn ontstaan. Een vennootschap X F.B. bestaat immers niet, zoals het Gerechtshof [plaats] in zijn arrest van 17 maart 2015 onder r.o. 3.6 heeft overwogen. Het betreft, zo overweegt het hof in dezelfde rechtsoverweging, een eenvoudige, voor beide partijen kenbare kennelijke schrijffout. Een fout die volgens het hof (r.o.3.7) zelfs niet verbeterd hoefde te worden. Dit alles in aanmerking nemend, komt de raad niet tot het oordeel dat van uitlokking van een misdrijf sprake is, laat staan dat gesteld kan worden dat verweerder voor eigen geldelijk gewin heeft gehandeld. Het in dit klachtonderdeel gestelde is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Verweerder heeft gemotiveerd ontkend dat hij in zijn correspondentie met de voorzieningenrechter heeft gesteld dat hij pas nadat de dagvaarding aan zijn cliënte was betekend, kennis heeft genomen van de datum van het kort geding. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de rechter heeft meegedeeld dat hij op 6 augustus 2014 (tijdens zijn vakantie) heeft vernomen dat het kort geding op 18 augustus 2014 zou plaatsvinden, omdat eerst op die dag de brief van verweerder van 28 juli 2014 op zijn kantoor is bezorgd. Via zijn waarnemer, die iedere dag op zijn kantoor kwam om de post e.d. te bewaken, heeft verweerder dat vernomen. Gelet op deze door verweerder gestelde gang van zaken en het feit dat klager het door hem in dit klachtonderdeel gestelde niet nader heeft onderbouwd, kan niet gesteld worden dat verweerder de rechter onjuiste informatie heeft verstrekt. Daarbij is niet van belang of de brief nu al dan niet eerst op 6 augustus 2014 op het kantoor van verweerder is bezorgd. De raad kan dat niet vaststellen, nu partijen daarover van mening verschillen en  zulks niet uit stukken is gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5    Naar het oordeel van de raad is het aan verweerder, als advocaat van zijn cliënte, om in samenspraak met zijn cliënte te beoordelen of moet worden ingestemd met het verzoek om opschorting van de exequatur-procedure in de Verenigde Staten. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die verweerder noopten aan dergelijk verzoek mee te werken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, N.H.M. Poort, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.

 

griffier                                                        voorzitter