Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:99

Zaaknummer

16-255/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 21 april 2016

in de zaak 16-255/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:   

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 maart 2016 met kenmerk 4015-0397, door de raad ontvangen op 18 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster en haar ex-partner (hierna ook: de man) hebben een affectieve relatie gehad waarin zij een samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan. Uit de relatie zijn twee kinderen geboren. De samenleving is op 16 juli 2013 op initiatief van de man geëindigd. Partijen hebben vervolgens in onderling overleg en onder leiding van een mediator getracht afspraken te maken over de afwikkeling van de samenleving.

1.2 Verweerster heeft voorafgaand aan het mediationtraject namens de man reeds een procedure aangaande het gezag en de zorgregeling aanhangig gemaakt (hierna: de verzoekschriftprocedure). Die procedure is gedurende de periode van overleg aangehouden. Klaagster werd in die periode vanaf een zeker moment op toevoegingsbasis bijgestaan door mr. E.

1.3 Partijen zijn er in het mediationtraject niet uitgekomen. Vervolgens heeft op 9 september 2014 een viergesprek plaatsgevonden en nadien zijn namens de man voorstellen met betrekking tot een omgangsregeling en de gemeenschappelijke woning gedaan. Klaagster heeft de voorstellen niet aanvaard.

1.4 Bij e-mail van 12 december 2014 heeft verweerster aan mr. E laten weten dat zal worden verzocht om voortzetting van de verzoekschriftprocedure.

1.5 In een aan mr. E verzonden e-mail van 24 december 2014 heeft verweerster namens de man een voorstel tot verdeling van onder meer de gemeenschappelijke woning gedaan. Verweerster heeft de e-mail afgesloten met de mededeling dat indien het voorstel niet voor 12 januari 2015 zal worden aanvaard, verhinderdata doorgegeven dienen te worden met het oog op een op te starten kort geding.

1.6 In een brief van 20 januari 2015 heeft mr. E namens klaagster afwijzend op het voorstel geregeerd maar geen verhinderdata doorgegeven.

1.7 Bij e-mail van 27 februari 2015 heeft mr. E aan verweerster bericht dat zij niet langer de belangen van klaagster vertegenwoordigt.

1.8 De voortzetting van de behandeling van de verzoekschriftprocedure is vervolgens bepaald op 23 april 2015. Klaagster heeft aan verweerster laten weten dat zij die dag verhinderd was en haar verhinderdata doorgegeven. Verweerster heeft vervolgens bij fax van 10 april 2015 het volgende aan de rechtbank bericht:

“Uw brief van 3 april jl., waarin u partijen oproept voor de mondelinge behandeling op 23 april as. om 11.00 uur, heb ik in goede orde ontvangen. Deze datum is vastgesteld naar aanleiding van de door partijen overgelegde verhinderdata.”

1.9 Bij brief van gelijke datum heeft verweerster aan klaagster laten weten dat het kort geding aanhangig was gemaakt en dat de zitting was bepaald op 18 mei 2015. Verweerster heeft klaagster geadviseerd zich voor advies tot een advocaat te wenden. Klaagster is in het kort geding in persoon verschenen.

1.10 De behandeling van de verzoekschriftprocedure is uitgesteld naar 22 mei 2015. Klaagster is in die procedure weer bijgestaan door mr. E.

1.11 Bij brief van 19 mei 2015 heeft (de penvoerster van) klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 Kern van de klacht is dat verweerster een goede rechtsgang heeft belemmerd en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Dit is toegelicht in de volgende onderdelen die inhouden dat verweerster:

a) rauwelijks is gaan procederen terwijl zij confraterneel had toegezegd dat er minnelijk overleg zou plaatsvinden;

b) onjuiste mededelingen aan de griffie van de rechtbank heeft gedaan;

c) ter zitting onware feiten aan de kort gedingrechter heeft medegedeeld;

d) gebruik heeft gemaakt van de tussen partijen bestaande ‘inequality of arms’;

e) bij de uitvoering van de strategie slechts oog heeft gehad voor de belangen van de man en niet voor de belangen van de kinderen;

f) namens de man gedane voorstellen op cruciale momenten heeft ingetrokken dan wel heeft ontkend;

g) vertragingstactieken heeft toegepast;

h) verwijtbaar tekort is geschoten in de manier waarop zij klaagster heeft benaderd;

i) minnelijk overleg heeft gesaboteerd, althans onmogelijk heeft gemaakt en vervolgens aan de rechter heeft doen voorkomen alsof het klaagster is geweest die dat heeft gedaan;

j) onoorbaar gedrag van haar cliënt heeft gefaciliteerd terwijl zij haar cliënt had moeten uitleggen dat hij niet het recht had de vrije advocaatkeus van klaagster te beknotten;

k) oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van (i) procedures en (ii) de regels ten aanzien van vertrouwelijkheid.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op het verweer zal hierna  waar nodig worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerster is de advocaat van de wederpartij van klaagster. In die hoedanigheid dient verweerster de belangen van die wederpartij, de man, te behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.2 De advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. De voorzitter zal het optreden van verweerster onder meer aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.3 Verweerster betwist dat zij rauwelijks is gaan procederen terwijl confraterneel minnelijk overleg was toegezegd. Die stelling van klaagster vindt ook geen steun in het klachtdossier. Uit het klachtdossier volgt wel dat verweerster na een periode van mediation en overleg op 24 december 2014 namens de man een schikkingsvoorstel heeft gedaan. Toen dat voorstel niet door klaagster werd aanvaard, heeft verweerster eerst op 10 april 2015 een kort geding aanhangig gemaakt. Van rauwelijks procederen is dus geen sprake. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4 Klachtonderdeel b) ziet op het verwijt dat verweerster aan de griffie van de rechtbank heeft laten weten dat overleg over de verhinderdata heeft plaatsgevonden terwijl dat volgens klaagster niet zo is. Verweerster licht in haar verweer toe dat zij met het woord ‘overleggen’ (vergelijk hiervoor 1.8) heeft bedoeld het ter beschikking stellen, overhandigen, van de verhinderdata aan de rechtbank. De voorzitter onderschrijft deze – juridisch zeer gangbare – uitleg. Dat verweerster een onjuiste mededeling heeft gedaan, is aldus niet gebleken; klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.5 Met dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij ter zitting onjuiste mededelingen aan de rechter heeft gedaan. Klaagster geeft meerdere voorbeelden maar laat na die voorbeelden, anders dan met eigen brieven waarin zij haar stellingen herhaalt, te onderbouwen. Verweerster betwist dat zij onjuiste mededelingen heeft gedaan. De voorzitter overweegt dat het hier het woord van klaagster is tegenover het woord van verweerster. Daarom kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerster onjuiste mededelingen heeft gedaan. Klachtonderdeel c) is ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.6 De voorzitter begrijpt dat dit onderdeel ziet op de omstandigheid dat klaagster op een gegeven moment geen advocaat meer had en dat verweerster daar in en om het kort geding misbruik van heeft gemaakt. Het klachtdossier biedt echter geen aanknopingspunt voor de stelling van  klaagster dat verweerster gebruik heeft gemaakt van de tussen partijen bestaande ‘inequality of arms’, althans dat zij die ongelijkheid heeft uitgebuit. Uit het dossier blijkt wel dat verweerster heeft meegewerkt aan een door klaagster verlangd uitstel en dat zij klaagster heeft geadviseerd zich tot een advocaat te wenden. De voorzitter is van oordeel dat verweerster aldus zorgvuldig heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel d) is mitsdien kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.7 Klaagster stelt terecht dat in zaken waar belangen van minderjarigen een rol spelen, een advocaat – naast het belang van zijn cliënt – oog dient te hebben voor de belangen van die minderjarigen. De voorzitter overweegt dat het klachtdossier onvoldoende aanknopingspunt biedt voor de stelling van klaagster dat verweerster te weinig aandacht voor de belangen van de kinderen heeft gehad. Dat ontruiming van de gemeenschappelijke woning is gevorderd, wijst niet persé in die richting al was het alleen maar omdat de man heeft aangekondigd na de ontruiming in de woning te zullen gaan wonen en de kinderen er gedeeltelijk in zullen verblijven. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.8 Ten aanzien van de klacht dat verweerster namens de man gedane voorstellen op cruciale momenten heeft ontkend of heeft ingetrokken, stelt de voorzitter, met verweerster, vast dat van de juistheid van dat verwijt evenmin is gebleken. Klachtonderdeel f) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.9 Dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerster vertragingstactieken heeft toegepast. Klaagster meent dat die vertragingstactieken ertoe hebben geleid dat mr. E haar werkzaamheden heeft moeten staken omdat zij door de door de Raad voor de Rechtsbijstand toegekende uren heen was.

4.10 Verweerster betwist dat zij vertragingstactieken heeft toegepast. Verweerster stelt dat zij niet wist dat mr. E ervoor zou kiezen zich terug te trekken en dat zij zelf in het bereiken van het aantal beschikbaar gestelde uren geen aanleiding zou zien om zich als advocaat terug te trekken. Verweerster merkt overigens op dat klaagster in de periode van 27 februari 2015 tot aan 18 mei 2015 nog voldoende tijd had om zich tot een nieuwe advocaat te wenden. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van verweerster heeft klaagster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zouden kunnen leiden. Klachtonderdeel g) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen h) en j)

4.11 Klachtonderdelen h) en j) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.12 Klaagster stelt ter toelichting op klachtonderdeel h) dat zij ten tijde van het mediationtraject werd gecoacht door mr. V. Verweerster heeft vervolgens ten onrechte aangenomen dat mr. V na beëindiging van het mediationtraject klaagster haar advocaat was en heeft mr. V uit dien hoofde telefonisch benaderd.

4.13 Verweerster voert in dit verband aan dat mr. V in het telefoongesprek niet heeft gemeld dat zij de belangen van klaagster niet behartigde. Verweerster wijst daarnaast op een door klaagster in de klachtprocedure overgelegde e-mail van 2 juni 2014 – een e-mail van mr. V aan klaagster – waarin mr. V zich afvraagt of zij nog in beeld is als advocaat van klaagster.

4.14 De voorzitter overweegt tegen deze achtergrond dat het voorstelbaar is dat verweerster heeft gemeend dat mr. V (nog) namens klaagster optrad. Door bij mr. V te verifiëren of dat daadwerkelijk zo was, heeft verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.15 Dat verweerster niet heeft voorkomen dat bij de man het idee is ontstaan dat mr. V optrad als advocaat van klaagster – het verwijt waar klachtonderdeel j) op ziet – levert evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op.

4.16 Gezien het voorgaande zijn de klachtonderdelen h) en j) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel i)

4.17 Dat verweerster minnelijk overleg heeft gesaboteerd en het vervolgens heeft doen voorkomen alsof het klaagster is geweest die overleg onmogelijk heeft gemaakt, is de voorzitter niet gebleken. Het staat een advocaat in beginsel vrij om in opdracht van de cliënt een mediation te beëindigen als hij daarmee het belang van zijn cliënt dient. Klaagster heeft dit onderdeel van haar klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster, onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel i) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel k)

4.18 Klaagster verwijt verweerster dat zij oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van procedures en de regels van vertrouwelijkheid heeft geschonden. Dat oneigenlijk gebruik is gemaakt van procedures blijkt volgens klaagster uit de omstandigheid dat een mediationtraject is gestart terwijl de man vooraf al de intentie had om de mediation niet te laten slagen. In het voortdurend dreigen met een kort geding ziet klaagster dat ook terug. Verweerster heeft de regels ten aanzien van vertrouwelijkheid geschonden door in de kort geding procedure een beroep te doen op voorstellen die de man mondeling in het mediationtraject heeft gedaan.

4.19 Verweerster betwist dat het mediationtraject is gestart terwijl vooraf de bedoeling bestond om het traject niet te laten slagen en zij ziet voorts niet in hoe je daar als advocaat überhaupt aan kan meewerken. Onder verwijzing naar diverse correspondentie betwist verweerster dat door haar te pas en te onpas met een kort geding is gedreigd.

4.20 De voorzitter is van oordeel dat klaagster ook dit onderdeel van de klacht onvoldoende heeft onderbouwd. Ook klachtonderdeel k) is kennelijk ongegrond.

4.21 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht – in al zijn onderdelen – met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 21 april 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl