Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:238

Zaaknummer

15-92

Inhoudsindicatie

Niet ontvankelijk wegens tijdsverloop tussen einde opdracht in 2007 en klacht in 2014. Klagers stellingen dat hij voor het eerst in 2012 respectievelijk 2014 heeft gehoord dat hij beroep had kunnen instellen zijn niet aannemelijk geworden.

Uitspraak

Beslissing van 21 december 2015

in de zaak 15-92

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 18 juni 2015 met kenmerk [y], door de raad ontvangen op 19 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 augustus en 9 november 2015 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder. Van beide behandelingen is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    Tijdens de behandeling van 24 augustus 2015 is de zaak niet inhoudelijk aan de orde geweest.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief met bijlagen alsmede de brief van klager aan de raad met bijlage d.d. 26 oktober 2015

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij besluit d.d. 11 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [A] vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning verleend aan klager voor het oprichten van een pannenkoekenhuis met bovenwoning te [B].

2.3    Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de gemeenteraad de verleende vrijstelling bekrachtigd en de daartegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

2.4    Bij besluit van 26 februari 2007 heeft het college de verleende bouwvergunning bekrachtigd en de daartegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

2.5    Tegen beide besluiten hebben de eerdere bezwaarmakers beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 april 2007 waar ook klager en verweerder zijn verschenen. De rechtbank heeft bij beslissing van 23 mei 2007 beide besluiten vernietigd, bepaald dat de gemeente binnen 6 weken een nader besluit diende te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen en de verleende bouwvergunning en vrijstelling geschorst tot zes weken na bekendmaking van de op het bezwaar van de eisers te nemen beslissing. De rechtbank overwoog in het bijzonder dat met name de consequenties van het bouwplan voor de parkeersituatie ter plaatse een nadere beoordeling behoeven.

2.6    Onder aan deze beslissing staat vermeld dat tegen deze beslissing binnen zes weken na bekendmaking daarvan voor belanghebbenden hoger beroep open staat op de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beslissing is op 25 mei 2007 per aangetekende post toegezonden aan verweerder onder vermelding dat tegen deze beslissing hoger beroep open staat. Hoger beroep is niet door verweerder ingesteld.

2.7    Medio 2007 is de relatie tussen klager en verweerder geëindigd.

2.8    Klager heeft begin 2012 weer contact met verweerder gezocht. In zijn mail van 1 februari 2012 heeft klager hem bericht dat een vriendin van hem destijds zei goede contacten te hebben overgehouden aan advocaten die zij in het verleden voor haarzelf nodig had. Die zouden voor klager de procedure van het pannenkoekenhuis oppakken. Klager heeft zich een tijdlang op haar verlaten. Daarin is klager teleurgesteld geraakt.

2.9    Bij brief van 2 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, volgens de samenvatting van de deken, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in 2012 aan klager heeft voorgehouden dat niet kon worden voldaan aan zijn verzoek om beroep in te stellen tegen het feit dat de gemeente weigerde uitvoering te geven aan de beslissing van de rechtbank van 23 mei 2007.

3.2    Volgens klager zou verweerder in 2012, toen hij zijn dossier bij verweerder ophaalde, gezegd hebben dat beroep pas mogelijk was tegelijk met een beroep tegen de eindbeslissing van de rechtbank. Een andere reden die verweerder toen volgens klager genoemd zou hebben was dat hoger beroep niet kon omdat hij geen partij was in de procedure.

3.3    Uit klagers toelichting ter zitting begrijpt de raad dat klager verweerder meer specifiek verwijt dat deze hem destijds in 2007 niet heeft gewezen op de mogelijkheid om van de tussenbeslissing van de rechtbank van 23 mei 2007 in hoger beroep te komen. Daarnaast verwijt klager verweerder dat deze de gemeente onvoldoende achter de broek heeft gezeten om binnen de door de rechtbank bepaalde termijn van 6 weken een nieuw besluit te nemen. Klager zou eerst in 2014 van de gemeente hebben vernomen dat hij destijds in 2007, toen een beslissing van de gemeente uitbleef, na het verstrijken van een daarvoor redelijke termijn, beroep had kunnen instellen tegen een zogenaamde fictieve weigering.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft toegelicht dat hij klager destijds heeft bijgestaan ter verkrijging van vergunningen voor een ijssalon en een pannenkoekenhuis. De vergunning voor de ijssalon is verstrekt, die voor het pannenkoekenhuis aanvankelijk ook maar daartegen werd bezwaar gemaakt.

4.2    Verweerder heeft de raad de vraag voorgelegd of de klacht niet wegens tijdsverloop niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

4.3    Hangende de bezwaarprocedures heeft verweerder met klager gekozen voor een koers van overleg met en beïnvloeding van politici. Hij heeft daartoe gesprekken gevoerd met de wethouder en diverse fractieleiders.

4.4    Verweerder heeft nooit gezegd dat hoger beroep niet mogelijk was. Hoger beroep zou volgens verweerder geen zin hebben gehad omdat de bestreden besluiten terecht vernietigd waren op grond van schending van procedureregels. Hoger beroep is niet ter sprake geweest, evenmin als een procedure fictieve weigering.

4.5    Verweerder en klager zijn tot de zomer van 2007 samen opgetrokken. De relatie raakte geleidelijk aan verstoord, volgens verweerder onder invloed van de toenmalige vriendin van klager. Op zeker moment heeft klager hem te verstaan gegeven dat hij hem niet meer nodig had. Hij had zich tot andere advocaten gewend. Dat laatste vindt bevestiging in de mail van klager van 1 februari 2012 aan verweerder.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De raad heeft eerst te beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. De raad beantwoordt die vraag ontkennend. Klager heeft de behartiging van zijn belangen destijds al medio 2007 in handen van andere adviseurs gelegd. Het tijdsverloop sedertdien is te groot om nog over handelen of nalaten van verweerder uit die tijd te kunnen klagen. De raad overweegt daartoe het volgende: 

5.3    Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Klager heeft niet begrijpelijk gemaakt waarom hij pas zeven jaar nadat verweerder voor hem was opgetreden een klacht daarover heeft ingediend. Zijn stelling dat hij voor het eerst in 2014 van de gemeente heeft gehoord dat hij beroep tegen het uitblijven van een beslissing had kunnen instellen, doet daar niet aan af, evenmin als de stelling dat hem eerst in 2012  -nadat hij het dossier bij verweerder had opgehaald - duidelijk is geworden dat hij destijds tegen de beslissing van de rechtbank van 23 mei 2007 beroep had kunnen instellen, nu die stellingen naar het oordeel van de raad niet aannemelijk zijn geworden. Verweerder heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat hij en klager destijds samen de keuze hebben gemaakt voor het volgen van een informele tactiek, waarin het maken van bezwaar tegen de fictieve weigering en het instellen van hoger beroep niet pasten. Daarbij telt bovendien dat klager in 2007 zelf zijn heil bij andere advocaten heeft gezocht en het er - bij gebreke van tegenaanwijzingen - voor moet worden gehouden dat de tot dan toe gevolgde tactiek en bestaande (en bestaan hebbende) juridische mogelijkheden ook toen met die advocaten zijn besproken. De termijn waarbinnen klager over het handelen van verweerder kon klagen is daarom op zijn laatst in 2007 gaan lopen en die termijn was in 2014 ruimschoots verlopen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klager in zijn klacht tegen verweerder niet ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, en mrs. F.L.M. Broeders, R.J.A. Dil, H. Dulack en A.M.T. Weersink, leden van de raad, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2015.

griffier    voorzitter