Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:132
Zaaknummer
180007
Inhoudsindicatie
Klachten tegen advocaten wederpartij. Verweerder sub 1 heeft daags voor de zitting een artikel 843a Rv vordering ingesteld en na de zitting een brief gezonden aan het gerechtshof met opmerkingen over schendingen van het toepasselijke procesreglement door het gerechtshof. Verweerder sub 2 heeft de kopers van de echtelijke woning van klager sub 1 in kennis gesteld van de mogelijke gevolgen van een succesvol appel in de echtscheidingszaak. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bekrachtiging. Klachten ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
BESLISSING
van 2 juli 2018
in de zaak 180007
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager sub 1
klager sub 2
tezamen: klagers
tegen:
verweerder sub 1
verweerder sub 2
tezamen: verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 18 december 2017, gewezen onder nummers 17-235/DH/RO-a (tegen verweerder sub 1) en 17-235/DH/RO-b (tegen verweerder sub 2) aan partijen toegezonden op 18 december 2018. In beide beslissingen is de klacht van klagers tegen verweerders ongegrond verklaard.
De beslissing, gewezen onder nummer 17-235/DH/RO-a, is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:262. De beslissing, gewezen onder nummer 17-235/DH/RO-b, is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:263.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissingen in hoger beroep zijn gekomen, is op 9 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerders van 1 maart 2018, per e-mail ontvangen op 28 februari 2018 en per post ontvangen op 2 maart 2018.
2.3 Het hof heeft de zaken gezamenlijk mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2018, waar verweerders, bijgestaan door mr. H., en klagers zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 Ten aanzien van verweerder sub 1 houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 14 lid 1 aangezien hij enkele dagen voor de zitting op 9 mei 2016 bij het gerechtshof een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv heeft ingediend;
b) in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 15 lid 2 nu hij zich, nadat de zaak voor beschikking stond, tot het gerechtshof heeft gewend. Niet alleen met het verzoek om een proces-verbaal van de zitting te mogen krijgen maar ook met een inhoudelijke, het debat voortzettende, opmerking. Verweerder sub 1 heeft geweigerd deze brief in te trekken.
3.2 Ten aanzien van verweerder sub 2 houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de grens van het betamelijke heeft overschreden. Meer in het bijzonder doordat verweerder sub 2 één dag voor het aflopen van het financieringsvoorbehoud de kopers van de aan klager sub 1 en de cliënte van verweerder sub 2 in gezamenlijke eigendom toebehorende woning een e-mail heeft gestuurd en hen daardoor onder zware druk heeft gezet. Met zijn handelwijze heeft verweerder sub 2 volgens klagers getracht de uitvoering van een rechterlijke uitspraak te frustreren en heeft verweerder sub 2 een onjuiste en onware uitspraak gedaan over de bevoegdheid van klager sub 2 om de woning te verkopen en te leveren.
4 FEITEN
In overweging 2 in voormelde beslissingen heeft de raad vastgesteld van welke feiten in eerste aanleg is uitgegaan. Voor zover in hoger beroep grieven zijn ingesteld tegen deze feiten behoeven deze geen (aanvullende) vaststelling, omdat deze voor de beslissing niet van belang zijn.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissingen van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klagers tegen de beslissingen van de raad worden verworpen. Derhalve wordt de beslissing van de raad bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2017, onder de nummers 17-235/DH/RO-a en 17-235/DH/RO-b.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke, J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 juli 2018.