Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:22

Zaaknummer

15-316

Inhoudsindicatie

klacht tegen advocaat wederpartij over het overleggen van een bewerkt transcript van Whattsapp communicatie is ongegrond, niet gebleken is dat advocaat het transcript is bewerkt of van bewerking op de hoogte was.

Uitspraak

Beslissing van 18 januari 2016

in de zaak 15-316

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw M.

klaagster

tegen

mr. E

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 januari 2015 30 heeft klaagster zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Gelderland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 31 augustus 2015  met kenmerk K 15/03, door de raad ontvangen op 2 september 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 november 2015  in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier houdende de stukken genummerd 1 tot en met 21.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1.    Verweerder is opgetreden als advocaat van de werkgever van klaagster en heeft op verzoek van deze werkgever op 15 oktober 2012 een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de met klaagster gesloten arbeidsovereenkomst ingediend bij de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen. Als bijlage werd een transscript van whatsapp-communicatie overgelegd van de echtgenoot van klaagster aan een collega van klaagster.

2.2.    Op13 december 2012 werd de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en haar werkgeefster ontbonden. In deze beschikking overwoog de kantonrechter:

“Pas na de emailberichten van [ V] van 22 en 22 mei 2012 zijn de verhoudingen tussen Pro Persona en [M] verslechterd. [M] heeft immers niet uitdrukkelijk afstand genomen van de inhoud van deze email-berichten, althans dat is niet gebleken. De kantonrechter is van mening dat [M] dat wel had moeten doen om een verslechtering van de onderlinge verhoudingen te voorkomen. Daarna zijn de whatssapp-berichten van 24 en 25 mei 2012 naar voren gekomen waarin [V] een dreigende toon aanslaat tegen een directe collega van [M]. De kantonrechter is daarom van mening dat gelet op bovengenoemde omstandigheden [D] terecht de conclusie heeft getrokken dat [M] haar werkzaamheden niet kon hervatten op de afdeling Doven en Slechthorenden.”

De arbeidsovereenkomst werd op 13 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 ontbonden. Tevens werd op die dag een kortgedingvonnis gewezen waarin een loonvordering van klaagster werd afgewezen.

2.3.    Op 25 juni 2013 diende de advocaat van klaagster namens klaagster een memorie van grieven in tegen het op 13 december 2013 gewezen vonnis. Als bijlage bij deze memorie overlegde de advocaat van klaagster een transcript van de whatsapp-communicatie tussen haar echtgenoot en haar collega. Deze kwam in belangrijke mate overeen maar week op onderdelen af van de onder punt. 2.1. aangeduide whatsapp-communicatie. Klaagster stelde dat er een causaal verband was tussen de whatsapp, de gedwongen overplaatsing en de uitspraak van de rechter. 

2.4.    In de memorie van antwoord stelde verweerder:

“Het feit dat de whatsapp-communicatie, zoals Pro Persona deze heeft ingediend bij haar verzoekschrift verschilt van de whatsapp-communicatie, zoals deze volgens [M] heeft plaatsgevonden vindt haar oorzaak niet in vervalsing zijdens Pro Persona. Pro Persona betwist dan ook dat sprake was van vervalsing.  Pro Persona weet niet hoe het kan dat er discrepantie bestaat tussen de whatsapp-communicatie zoals [M] deze overlegt en de whatsapp-communicatie, zoals deze is overgelegd door Pro Persona. In eerste plaats is de whatsapp-communicatie letterlijk door [L] aan Pro Persona verstrekt, zoals deze beschreven staat in productie 23 bij het verzoekschrift in productie E. Daarnaast had noch Pro Persona, noch [L] baat bij een eventuele vervalsing: feit blijft dat de toon van beide versies duidelijk dreigend is.”

2.5.    Bij brief van 18 maart 2014 stuurde de advocaat van verweerder een brief naar de werkgeefster van klaagster met het verzoek opheldering te verschaffen over de herkomst van de door werkgeefster gebruikte whatsapp-communicatie en mee te werken aan een daarnaar te houden onderzoek.

2.6.    Verweerder reageerde op 1 mei 2014 namens zijn cliënte op de op 18 maart 2014 verzonden brief.  Daarin stelde hij dat hoor wederhoor niet was geschonden en geen sprake was van onrechtmatig handelen van zijn cliënte.

2.7.    Op 5 januari 2015 werd onderhavige klacht ingediend bij de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland. 

3.    KLACHT

3.1.    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.    Verweerder in gevoerde procedures stukken heeft achtergehouden, waarmee de mogelijkheid van wederhoor aan klaagster is ontnomen.

b.    In de gevoerde procedures vervalste stukken, waaronder whatsapp-communicatie, in te brengen. Deze  communicatie was voor de kantonrechter reden om de arbeidsovereenkomst van klaagster en haar werkgever te ontbinden. Uit de e-mail van Pro Persona van 23 januari 2014 valt af te leiden dat er binnen Pro Persona uitgebreid onderzoek is gedaan en dat de raad van bestuur tot de conclusie is gekomen dat personen geen stukken hebben vervalst. Mevrouw [L], op wie verweerder de schuld probeert te leggen, had geen belang bij vervalsing van het document. Het is aannemelijk dat verweerder zelf de whatsapp-communicatie heeft vervalst om de procedure voor zijn cliënt te winnen. Ten tijde van de procedure(s) bij de kantonrechter was de telefoon van de heer [V] kapot, zodat de authenticiteit van de whatsapp- communicatie niet kon worden gecontroleerd. Nadat bleek dat rechter veel waarde hechtte aan dit document is de telefoon gemaakt en de vervalsing van de whatsapp-communicatie opgemerkt.

c.    Na te laten de brief van 18 maart 2014 aan zijn cliënt te verstrekken

d.    Opmerkingen te maken die kwetsend en/of onjuist zijn. Het betreft onder meer een tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter gemaakte ‘nazi-grap’ en het onjuiste bewering dat [V] zich dreigend heeft opgesteld.

4.    VERWEER

4.1.    Verweerder voert aan dat de klacht na lange tijd is ingediend te weten in januari 2015 terwijl de klacht ziet op het indienen van een productie bij een ontbindingsverzoekschrift hetgeen dateert van 15 oktober 2012.

4.2.    Verweerder heeft geen stukken achtergehouden voor zijn cliënte. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hem een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Er was voor verweerder geen reden om aan de authenticiteit van de door cliënte gegeven stukken te twijfelen. Verweerder heeft niets aan de aan hem aangeleverde stukken toegevoegd of veranderd en had ook geen reden aan de authenticiteit te twijfelen. Klaagster heeft in de kantongerechtsprocedure geen opmerkingen gemaakt over de whatsapp-communicatie. Pas in hoger beroep tegen een gewezen kort geding vonnis heeft zij een andere versie overgelegd. Verweerder stelt niet te weten hoe het mogelijk is dat er discrepantie bestaat tussen deze twee versies. Tevens stelt het verweerder zich op het standpunt dat de versie van klaagster op ondergeschikte punten afwijkt van de versie van zijn cliënte en dat de inhoud en strekking verder overeenkomstig is. Verweerder heeft gehandeld zoals van een goed advocaat mag worden verwacht en de gedragsregels in acht genomen.

5.    BEOORDELING

5.1.    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is na1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die vanaf 1 januari 2015 geldt. Op grond van die wet geldt een klachttermijn van drie jaar. Dit betekent dat de klacht tijdig is ingediend, ook daar waar deze betrekking heeft op het indienen van stukken op 15 oktober 2012.

5.2.    Klachtonderdelen (a) en (b) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.3.    Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen neemt de raad tot uitgangspunt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met die cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid.  Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren bijvoorbeeld wanneer deze juistheid kennelijk onaannemelijk was.

5.4.    De raad is van oordeel dat klaagster op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder de whatsapp-communicatie heeft vervalst. De raad is tevens van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder in gevoerde procedures stukken heeft achtergehouden, waardoor hoor en wederhoor is geschonden. Ook heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er voor verweerder redenen waren om ten tijde van de indiening aan de juistheid van de aan hem ter beschikking gestelde stukken te twijfelen, zodat het hem niet kan worden verweten dat hij de whatsapp-communicatie bij de gevoerde procedure heeft ingebracht. Dit betekent dat de klachtonderdelen (a) en (b) niet gegrond zijn.

5.5.    De raad is voorts van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder heeft nagelaten de brief van 18 maart 2014 aan zijn cliënte te verstrekken en ten gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter een ‘nazi-grap’ of anderszins kwetsende of onjuiste opmerkingen zou hebben gemaakt. Dit betekent dat de klachtonderdelen (c) en (d) ongegrond zijn.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M. M. Steenberghe  voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier.

Griffier    Voorzitter