Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:102

Zaaknummer

16-090/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij over Gedragsregel 7 lid 4. Klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 mei 2016

in de zaak 16-090/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend over verweerster. Bij e-mail van 2 november 2015 is de klacht ter verdere behandeling doorgestuurd aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 februari 2016 met kenmerk 4015-0745, door de raad ontvangen op 5 februari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is gezamenlijk behandeld met de klacht van klager tegen de kantoorgenoot van verweerster ter zitting van de raad van 21 maart 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager en verweerster behartigen de belangen van twee echtelieden in een echtscheiding, klager de belangen van de vrouw en verweerster die van de man.

2.2 Bij de afwikkeling van de boedelverdeling is onder meer in geschil een lening tussen de (inmiddels overleden) vader van de man en de man en als schuldenaren een neef van de man en diens echtgenote.

2.3 Een kantoorgenoot van verweerster, mr. X, heeft de familie van de man meer dan 10 jaar bijgestaan in juridische kwesties. Mr. X is onder meer betrokken geweest bij de totstandkoming van de hiervoor genoemde overeenkomst van geldlening. Ook is hij aanwezig geweest bij een familieberaad dat na het overlijden van de vader van de man heeft plaatsgevonden en waarin nadere afspraken zijn gemaakt over de lening.

2.4 Op 10 maart 2015 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerster de rechtbank bericht dat mr. X tevens bij de zitting aanwezig zal zijn teneinde een nadere toelichting te geven op de vordering op de neef en diens echtgenote.

2.5 Het proces-verbaal van de zitting luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Gehoord zijn:

- de vrouw, bijgestaan door [klager] voornoemd;

- [verweerster] voornoemd en haar kantoorgenoot [mr. X] namens de man.

De partijen hebben – zakelijk weergegeven – verklaard:

(...)

[mr. X]: [de neef] en [diens echtgenote] betalen maandelijks € 1.000. Die € 200.000 aan geldlening, moest maandelijks met € 1.000 euro worden afbetaald. (...) de vader van de man, was een goede vriend van mij. Hij is, meen ik, 15 april 2012 overleden door euthanasie. Daar had hij zelf voor gekozen. [De neef] en [diens echtgenote] betaalden toen nog steeds. Op de dag voor zijn overlijden is alles nog doorgenomen; € 200.000 zou worden betaald. Op de dag van zijn overlijden heeft [de vader van de man] [de neef] en [diens echtgenote] bij zich geroepen. [De neef] en [diens echtgenote] beweren dat hij toen die € 200.000 kwijt heeft gescholden (...) Dat heeft hij echter niemand verteld. [De neef] en [diens echtgenote] hebben later verteld dat [de vader van de man] alles kwijt had gescholden. (...) Er is een familieberaad geweest (...) [De vrouw] (...) is daar bij geweest. Uiteindelijk zijn de vrouw, de man en (...) de keuken in gegaan voor beraad over wat ze dan nog wel terug wilden hebben. Daar is een bedrag van € 64.000 uitgekomen. Dat was voor [de neef] en [diens echtgenote] heel mooi, maar dan zou het zo kunnen zijn dat ze een schenking van € 130.000 zouden krijgen. Daarover zouden ze echter fiscaal moeten afrekenen wat tot een faillissement zou leiden. Daarom moest er een manier worden bedacht, inclusief fiscus, zodat het met de schenking en erfbelasting goed zou komen. (...) Een bedrag van € 95.500 zou een aflossingsvrije lening worden, waarover wel rente moest worden betaald. Van het andere deel resteerde na vrijstellingen op grond van erfrecht een bedrag van € 64.000 voor [de moeder van de man] (...) die enig erfgenaam was. Op dat bedrag wordt door [de neef] en [diens echtgenote] afgelost. [De man], en de vrouw denk ik ook, hebben recht op de helft van de maandelijkse aflossing van € 1.000 op de schuld van € 64.000. [De man] ontvangt die € 500 een keer per jaar in de vorm van een schenking. Zo is dat afgesproken. (...)

[mr. X]: Ik zit hier niet als advocaat van de man.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) zich niet heeft teruggetrokken toen bleek dat haar kantoorgenoot mr. X in het verleden als familieadvocaat is opgetreden;

b) mr. X als getuige heeft opgeroepen en ter zitting van de rechtbank Gelderland de gelegenheid heeft geboden zich te mengen in de discussie tussen de man en de vrouw en zij bij de wederpartij en de rechtbank onduidelijkheid heeft geschapen en heeft laten voortbestaan over de rol van mr. X;

c) ondanks de geuite bezwaren tegen haar optreden heeft geweigerd zich terug te trekken als advocaat van de man in het hoger beroep.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, nu niet duidelijk is op welk lid van Gedragsregel 7 hij zijn klacht heeft gebaseerd. Verweerster voert subsidiair aan dat mr. X nooit als advocaat of adviseur van de vrouw is opgetreden. Mr. X is betrokken geweest bij juridische advisering aan de familie van de man, doch dit betrof alleen de ouders van de man, de man, de broer van de man en diverse neven en nichten van de man. Mr. X heeft daarbij niet ook de belangen van de vrouw behartigd. Verweerster heeft mr. X meegenomen naar de zitting om een toelichting te geven op de vordering op de neef en diens echtgenote. Zo heeft zij mr. X ook aan de rechtbank aangekondigd. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat mr. X slechts uitleg heeft gegeven omtrent de vordering en niet als getuige heeft opgetreden. De rol die mr. X heeft gespeeld, was volstrekt duidelijk en transparant voor alle partijen, ook voor de rechtbank, aldus steeds verweerster.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en c)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 De raad overweegt allereerst dat uit de inhoud van de klachtbrief van klager duidelijk is dat klachtonderdelen a) en c) zijn gegrond op Gedragsregel 7 lid 4. Dat klager, zoals verweerster primair heeft aangevoerd, niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen a) en c) nu niet duidelijk is op welk artikellid van Gedragsregel 7 hij deze klachten heeft gebaseerd, volgt de raad dan ook niet.

5.3 De raad overweegt voorts dat op grond van Gedragsregel 7 lid 4 het de advocaat niet is toegestaan tegen een voormalig cliënt of een bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden. Deze regel heeft de bescherming van die (voormalig) cliënt ten doel, hetgeen met zich mee brengt dat een wederpartij of een derde zich niet op deze regel kan beroepen.

5.4 De bepaling van Gedragsregel 7 lid 4 strekt in casu derhalve slechts tot de bescherming van de belangen van de vrouw en niet tot die van klager als advocaat van de vrouw. Nu niet is gebleken dat de vrouw zich (ook) beklaagt over het optreden van verweerster, is klager niet-ontvankelijk in klachtonder-delen a) en c).

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klager verwijt verweerster haar kantoorgenoot mr. X als getuige op te hebben geroepen ter zitting van de rechtbank Gelderland en onduidelijkheid over de rol van mr. X bij de wederpartij en bij de rechtbank te hebben geschapen en hebben laten voortbestaan.

5.6 De raad overweegt dat uit het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2015 niet blijkt dat mr. X door de rechtbank als getuige is gehoord. Mr. X heeft slechts een nadere toelichting gegeven op (onder meer) de vordering op de neef en diens echtgenote, zoals ook voorafgaand aan de zitting door verweerster aan de rechtbank was aangekondigd. Van schending van Gedragsregel 20 is derhalve geen sprake en ook heeft verweerster geen onduidelijkheid geschapen over de rol van mr. X. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) en c) niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2016.

Griffier Voorzitter

         mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 mei 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl