Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:77
Zaaknummer
15-324/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Met betrekking tot het verwijt dat ziet op de vermeende mishandeling van klager door de echtgenoot van verweerster, welk klachtonderdeel door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, overweegt de raad als volgt. Verweerster is als advocaat verantwoordelijk voor het op haar kantoor werkzame aan haar ondergeschikte personeel. Onjuist handelen van haar echtgenoot – in zijn hoedanigheid van medewerker van het advocatenkantoor – is in de gegeven omstandigheden aan verweerster toe te rekenen. De verklaringen van klager en verweerster over wat er zich op 17 februari 2015 heeft afgespeeld, zijn echter zodanig met elkaar in strijd dat niet kan worden vastgesteld dat het incident zich heeft afgespeeld op de wijze zoals door klager is beschreven. Derhalve zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. Met betrekking tot de overige klachtonderdelen onderschrijft de raad de beoordeling van de voorzitter en maakt de raad deze tot de zijne. In het verzet is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat de raad tot een ander oordeel komt. Het verzet is in zoverre ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 4 april 2016
in de zaak 15-324/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 25 augustus 2015 met kenmerk R 2015/71 ml, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 13 oktober 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 16 oktober 2015 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 11 november 2015, door de raad ontvangen op 12 november 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 11 november 2015.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster is de advocaat van de broer van klager geweest in een echtscheidingsprocedure.
2.2 Op 17 februari 2015 heeft op het kantoor van verweerster een bespreking plaatsgevonden tussen klager, zijn broer en verweerster. De echtgenoot van verweerster was daarbij aanwezig. Tijdens deze bespreking is ruzie ontstaan. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster de politie ingeschakeld.
2.3 Verweerster heeft zich vervolgens teruggetrokken als advocaat van de broer van klager.
2.4 Klager heeft bij brief van 3 maart 2015 een klacht ingediend tegen verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat een gesprek op het kantoor bij verweerster is uitgelopen op een ruzie, waarbij de echtgenoot van verweerster zich heeft gemengd in het gesprek en klager door hem zou zijn mishandeld. Klager heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie en is van mening dat verweerster zich niet professioneel heeft gedragen door haar echtgenoot bij de behandeling van de zaak van de broer van klager te betrekken. Daarnaast verwijt klager verweerster dat zij tekort is geschoten als advocaat en zich niet aan de kernwaarden van de advocatuur heeft gehouden. Voorts verwijt klager verweerster dat zij geheime informatie betreffende klager, die was opgenomen in het dossier van de broer van klager, tegen hem heeft gebruikt en heeft gedeeld met haar man en mogelijk met anderen. Tot slot verwijt klager verweerster dat zij hem heeft uitgescholden.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat klager en zijn broer in opdracht van verweerster zijn opgesloten in haar kantoor. Daarnaast heeft de voorzitter miskend dat verweerster haar echtgenoot opdracht heeft gegeven om klager te mishandelen, althans heeft zij haar echtgenoot niet tegengehouden of weggestuurd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk en ongegrond dient te worden verklaard, aangezien klager niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in deze procedure. Verweerster betwist de stelling van klager dat hij en zijn broer opgesloten zijn geweest in haar kantoor. Zij erkent dat er op 17 februari 2015 fysiek contact heeft plaatsgevonden tussen haar echtgenoot en klager en zijn broer, maar het initiatief hiertoe was afkomstig van klager en zijn broer. Voorts is haar echtgenoot werkzaam in haar praktijk en heeft hij een geheimhoudingsplicht.
5 BEOORDELING
5.1 Met betrekking tot het verwijt dat ziet op de vermeende mishandeling van klager door de echtgenoot van verweerster, welk klachtonderdeel door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, overweegt de raad als volgt.
5.2 Verweerster is als advocaat verantwoordelijk voor het op haar kantoor werkzame aan haar ondergeschikte personeel. Onjuist handelen van haar echtgenoot – in zijn hoedanigheid van medewerker van het advocatenkantoor – is in de gegeven omstandigheden aan verweerster toe te rekenen. Verweerster was aanwezig bij het incident op 17 februari 2015 en de echtgenoot trad op met instemming van verweerster. Daarom is de raad van oordeel dat klager in dit klachtonderdeel ontvankelijk is. Het verzet is derhalve gegrond voor zover dit ziet op genoemd klachtonderdeel.
5.3 Het voorgaande betekent dat de raad toekomt aan een beoordeling van dit klachtonderdeel.
5.4 Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat er op 17 februari 2015 op het kantoor van klaagster fysiek geweld heeft plaatsgevonden tussen de echtgenoot van verweerster, klager en zijn broer.
5.5 De verklaringen van klager en verweerster over wat er zich op 17 februari 2015 heeft afgespeeld, zijn echter zodanig met elkaar in strijd dat niet kan worden vastgesteld dat het incident zich heeft afgespeeld op de wijze zoals door klager is beschreven. Derhalve zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
5.6 Met betrekking tot de overige klachtonderdelen onderschrijft de raad de beoordeling van de voorzitter en maakt de raad deze tot de zijne. In het verzet is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat de raad tot een ander oordeel komt. Het verzet is in zoverre ongegrond.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover het het klachtonderdeel bedoeld in rechtsoverweging 4.3 betreft en verklaart het betreffende klachtonderdeel bedoeld in rechtsoverweging 4.3 alsnog ongegrond;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2016.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie.
Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel open.
Van deze beslissing staat ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus bezorgd kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl.