Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:100

Zaaknummer

15-159A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerder is ernstig tekort geschoten in het informeren van klaagster. Ook heeft hij één en ander procedureel onjuist aangepakt. Berisping en kostenveroordeling

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 mei 2016

in de zaak 15-159A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 15 mei 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder, met het verzoek de klacht onmiddellijk ter kennis van de raad te brengen.

1.2 Bij brief aan de raad van 24 juli 2015 met kenmerk 4015-0356, door de raad ontvangen op 27 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij brief van 13 augustus 2015 heeft de griffier van de raad de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam verzocht alsnog het in artikel 46c lid 2 Advocatenwet voorgeschreven onderzoek te verrichten.

1.4 Bij brief aan de raad van 14 januari 2016 met kenmerk 4015-0356, door de raad ontvangen op 15 januari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht opnieuw ter kennis van de raad gebracht.

1.5 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de in §1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 6 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de in §1.4 genoemde brief van de deken en van de stukken 1 tot en met 20 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster aan de raad van 15 maart 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft zich op 3 december 2013 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een erfrechtkwestie.

2.2 Bij e-mail van 4 december 2013 11:48 uur heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:

“Ik heb u gistermiddag op kantoor gesproken over uw zaak met betrekking tot de erfrechtkwestie.

U hebt mij verteld dat u een vordering heeft op uw broer of zijn dochters of op hun allen, aangezien zij u hebben benadeeld. Uw vader heeft kort voor zijn overlijden agrarisch onroerend goed verkocht aan de twee dochters van uw broer. Uw broer heeft het vruchtgebruik van dit agrarisch onroerend goed. Dit onroerend goed is verkocht voor een te laag bedrag, waardoor u stelt dat uw vader is misleid/is bedrogen of dat er misbruik is gemaakt van de omstandigheden. Op deze gronden wenst u de destijds gesloten verkoopovereenkomst te vernietigen. (...)

U stelt dat uw zaak verjaart op 5 december aanstaande, morgen. Vanwege deze zeer korte termijn heb ik u medegedeeld dat het voor mij onmogelijk is de zaak tot op de bodem uit te zoeken en u aan te geven of u een goede zaak heeft of niet. Wel heb ik met u besproken dat het een mogelijkheid is dat uw vordering gezien het overlijden van uw vader en de reeds verstreken tijd lastig is te bewijzen. (...) Toch hebt u aangegeven dat u graag wenst dat de verjaring wordt gestuit door het uitbrengen van de eis in de hoofdzaak. (...)

Ik heb met u afgesproken dat ik een dagvaarding op nader aan te voeren gronden opstel en deze dagvaarding op woensdag 4 december 2013 uitbreng om zo de door u gestelde verjaring te stuiten. Daarna kan ik de zaak verder onderzoeken en u adviseren.”

2.3 Vervolgens heeft verweerder klaagster een concept-dagvaarding gestuurd. Bij e-mail van 4 december 2013 15:56 uur heeft klaagster verweerder een aantal opmerkingen over de concept-dagvaarding gestuurd.

2.4 Bij e-mail van 4 december 2013 16:03 uur heeft verweerder klaagster meegedeeld:

“Ik pas nog wat dingen aan en als u belt overleggen we nog.

Ik moet iets van een basisverhaal hebben, de dagvaarding wordt volledig vernieuwd voor de zitting.”

2.5 Bij e-mail van 4 december 2013 om 16:05 uur heeft klaagster verweerder nog een aantal aanvullende opmerkingen over de concept-dagvaarding gestuurd.

2.6 De dagvaarding is op 4 december 2013 betekend. In de dagvaarding is 11 juni 2014 opgenomen als roldatum.

2.7 Op 31 januari 2014 heeft verweerder klaagster per e-mail een kopie van de betekende dagvaarding gezonden en heeft hij haar voorgesteld op korte termijn een afspraak te maken om het verdere verloop van het dossier te bespreken.

2.8 Bij e-mail van 12 maart 2014 heeft klaagster verweerder het volgende geschreven:

“U stelt 31 jan. j.l. voor het dossier verder te bespreken.

Op 31 bericht ik u terug en het is nu 12 maart!

(...)

Mag ik van u vernemen ?”

2.9 Verweerder heeft bij e-mail van 17 maart 2014 gereageerd en klaagster meegedeeld dat hij per 1 maart jl. naar een andere kantoorlocatie is gegaan en dat hij de eerdere mail van klaagster waarschijnlijk niet in de goede map heeft bewaard. Partijen hebben vervolgens een afspraak gemaakt voor 18 maart 2014.

2.10 Bij e-mail van 19 maart 2014 heeft klaagster verweerder onder meer meegedeeld:

“Vandaag overviel mij het feit dat de afspraak die ik met u had, werd doorgeschoven naar uw collega. U kondigde aan slechts het eerste deel van het gesprek niet aanwezig te kunnen zijn, waardoor ik hiermee akkoord ben gegaan, maar dus ook op het verkeerde been werd gezet, toen u helemaal niet deelnam.

Als dit betekent dat ik ook plotsklaps in de rechtszaal sta met een andere advocaat dan uzelf, moet ik e.e.a. heroverwegen.

Zonder uw collega te kort te willen doen, de complexe aard van mijn dossier, leent zich bij uitstek voor rechtstreekse communicatie.

(...)

Hierom wil ik nog wel even bezwaar maken tegen deze gang van zaken. Eens te meer omdat ik na december volledig in het duister heb getast en hierna niets meer van u vernam.

(...)

Ik vind dit toch niet correct, te meer als ik daar zelf steeds achteraan moet bellen en pas in maart een reactie krijg.”

2.11 Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder zijn excuses aan klaagster aangeboden en haar onder meer meegedeeld dat hij de dossiers goed zal doornemen en op korte termijn rechtstreeks met klaagster zal afspreken om de zaak goed voor te bereiden en de ongerustheid van klaagster weg te nemen.

2.12 Op 5 mei 2014 heeft klaagster verweerder, voor zover relevant, het volgende gemaild:

“Over vier en een halve week moet er een nieuwe dagvaarding bij de rechtbank liggen.

(...)

wat is nu het probleem dat ik niets meer van u hoor?”

2.13 Op 22 mei 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

2.14 Bij e-mail van 27 mei 2014 heeft klaagster verweerder onder meer het volgende bericht:

“Even voor de volledigheid t.b.v. de nieuwe dagvaarding.

(...)

3. Ik zou graag het verschil in waarde van boerderij (...) zie 2e taxatierapport , ook door de nalatenschap willen vorderen in deze procedure. (...)

Ik zie graag de vernieuwde concept dagvaarding zoals we bespraken morgen tegemoet, hartelijk dank!”

2.15 Op 5 juni 2014 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij nog aan het puzzelen is met de dagvaarding, maar dat hij ervoor zorgt dat klaagster deze voor maandag heeft.

2.16 Bij e-mail van 8 juni 2014 heeft verweerder klaagster, voor zover relevant, meegedeeld:

“Op mijn laptop krijg ik het nieuwe concept niet ingevoegd als bijlage. Ik probeer dit morgenochtend op een vaste computer nogmaals. Hieronder zal ik mijn wijzigingen beschrijven, wellicht kunnen we dan morgenochtend, als het u schikt, even overleggen. (...)

Na bestudering van alle stukken heb ik de opbouw van de dagvaarding aangepast. De historie heb ik uitgebreid en graag wil ik u verzoeken deze zo veel mogelijk verder aan te vullen. (...) In de originele dagvaarding wordt zwaar geleund op een mogelijk wilsgebrek terwijl het begrip ongerechtvaardigde verrijking mijns inziens de primaire vordering zou moeten zijn. (...)”

2.17 Op 9 juni 2014 heeft verweerder klaagster de concept-dagvaarding gestuurd. Bij e-mail van diezelfde dag heeft klaagster haar opmerkingen over de concept-dagvaarding aan verweerder gestuurd. Bij een latere e-mail die dag heeft klaagster verweerder nog wat aanvullende opmerkingen gestuurd.

2.18 Bij e-mail van 10 juni 2014 heeft klaagster verweerder gevraagd welke versie van de dagvaarding hij stuurt. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij de uiteindelijke versie van de dagvaarding nog naar haar doorstuurt.

2.19 Op 11 juni 2014 heeft klaagster verweerder gemaild: “De nieuwe dagvaarding is nog niet verzonden vandaag, begrijp ik dat goed of toch verkeerd?”

2.20 Bij e-mail van 16 juni 2014 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Hoe zit het nu met die dagvaarding die herschreven zou worden voor de termijn van 11 juni? Heeft u uitstel gevraagd? of is de eerste dagvaarding blijven staan?

Graag hoor ik even van u, want ik begrijp dat de inleidende dagvaarding leidend is en deze zou dus nu niet goed zijn....?omdat dit deel er aan ontbreekt?”

2.21 Bij e-mail van 17 juni 2014 heeft klaagster verweerder, voor zover relevant, geschreven:

“U vertelde mij vandaag dat de nieuwe dagvaarding naar de rechtbank is gestuurd.

Ik begrijp niet dat er een verbeterd stuk uit is gegaan dat ik zelf niet gezien heb.

U zou de aanvullingen (op eigen wijze) opnemen en mij terug sturen. Nu dit niet is gebeurd heb ik hier geen kennis van.

Het kan niet zo zijn dat ikzelf wederom “aan de zijlijn hang” van mijn eigen proces.

U zult het met mij eens zijn, dat we dit te allen tijde moeten voorkomen.”

2.22 Bij e-mail van 18 juni 2014 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:

“De essentie van de dagvaarding is ongewijzigd, alleen de historie is op punten aangepast zoals door u naar mij per mail verzonden.

Belangrijk in deze zaak is de tactiek hoe verder te gaan. In eerste instantie was het doel om de verjaringstermijn te stuiten. Dat is gelukt en tevens bevat de dagvaarding alle noodzakelijke grondslagen voor de inhoud van de procedure. Mogelijkheden welke er zijn zoals het aanvullen of wijzigen van de eis, herstelexploiten of de dagvaarding anderszins aanvullen moeten wij nog bespreken.”

2.23 Op 30 juni 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

2.24 Bij e-mail van 2 juli 2014 heeft verweerder klaagster meegedeeld: “bijgaand de volledige dagvaarding.”

Als bijlage bij deze e-mail zit de dagvaarding zoals die is uitgebracht op 4 december 2013.

2.25 Bij e-mail van 13 juli 2014 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende meegedeeld:

“De wederpartij staat op dit moment voor antwoord en zoals wij al hadden besproken is het nog niet duidelijk wat het mogelijk verweer zal zijn. Elke informatie die wij nu verstrekken geeft de wederpartij meer aanknopingspunten voor verweer.

Hoewel het onderliggende doel is om de wederpartij aan de onderhandelingstafel te krijgen is het van belang om niet te snel in onze kaarten te laten kijken. Reden waarom wel naar de feitelijke historie van de dagvaarding is gekeken echter niet naar de juridische inhoud. Wij hebben besproken om de dagvaarding nu eventueel aan te vullen met producties echter hier gaat feitelijk dezelfde redenering op. (...)

Dezelfde redenering volgens met de juridische inhoud is het mijns inziens hier wellicht ook beter om met de producties te wachten totdat meer duidelijkheid is verkregen wat de wederpartij gaat doen. De vordering op dit moment is duidelijk en is juridisch voldoende onderbouwd. Ook is het belangrijk om nu niet overhaast te werk te gaan en de volgende slag in de procedure goed te doen en niet te vroeg ons kruit verschieten.”

2.26 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van dezelfde dag onder meer geschreven:

“Prima ik volg uw plan!”

2.27 Bij e-mail van 14 augustus 2014 heeft verweerder klaagster onder meer het volgende bericht:

“Bijgaand treft u aan de conclusie van antwoord van de wederpartij inclusief de producties. Zoals u kunt lezen is er zowel een feitelijk verweer als een juridisch verweer. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank een comparitie bepaald op 13 november 2014 om 09.00 uur. Bijgaand treft u tevens het tussenvonnis aan.

Hierin staat onder meer vermeld dat eventuele extra stukken en/of een wijziging van eis uiterlijk twee weken voor de comparitie dienen te worden ingediend.”

2.28 Hierop heeft klaagster verweerder bij e-mail van 16 augustus 2014 onder meer meegedeeld:

“Het tussenvonnis vluchtig lezend en het verweer, noopt ons nu – in de bijkomende stukken- te voldoen aan de stel- en substantieringsplicht en bovendien moeten wij de ontvankelijkheid pareren. (...)

Wat is uw voorstel? Schrijft u een concept?”

2.29 Bij e-mail van 18 september 2014 heeft verweerder klaagster onder meer bericht:

“Bijgaand het eerste concept. De historie dient wellicht nog uitgebreid te worden en uw analyse heb ik verwerkt in het betoog. Indien er een deskundige komt moet dit wellicht anders. In het formele verweer dient de verjaring nog verwerkt te worden echter aangaande de vernietiging heb ik het kort gehouden en de redenering van een tweetal arresten verwerkt. Deze zal ik nog wel moeten vermelden.

Verder moeten alle producties nog vermeld worden.”

2.30 Bij e-mail van 23 september 2014 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij vandaag het juridisch verweer zal afronden en aan klaagster de aangepaste versie zal verzenden.

2.31 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 24 september 2014 onder meer bericht:

“Bijgaand het door mij aangepaste verweer. Dit is nog niet af, kan nog veranderd .

Er ontbreekt nog juridische grondslag lijkt mij.

(...)

Vandaag zou ik van u het juridische deel ontvangen, schreef u mij.

Ik heb niets ontvangen.”

2.32 Bij e-mail van 15 oktober 2014 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:

“Het deskundigenrapport ziet er goed uit.

Bijgaand de laatste versie. (...)

Morgenochtend zal ik de wijziging van eis invoegen.”

2.33 Op 28 oktober 2014 heeft verweerder een wijziging van eis (inclusief reactie conclusie van antwoord ten behoeve van comparitie) met 30 bijlagen ingediend.

2.34 De comparitie heeft plaatsgevonden op 13 november 2014. Het proces-verbaal van de comparitie luidt, voor zover hier van belang:

“De rechter gaat over tot de comparitie en deelt mee dat voorafgaande aan de zitting bij brief van 28 oktober 2014 is ontvangen van de zijde van [klaagster] de wijziging van eis (inclusief reactie conclusie van antwoord ten behoeve van comparitie), met 30 bijlagen en bij brief van 5 november 2014 van de zijde van [de wederpartij van klaagster] de akte bezwaar wijziging van eis, tevens bezwaar verkapte conclusie, tevens houdende overlegging producties, met producties 14 t/m 25.

(...)

De rechter bepaalt

- de wijziging van eis met betrekking tot (…) zal in verband met de goede procesorde worden geweigerd. Het betreft een geheel andere transactie waarbij grotendeels andere partijen zijn betrokken en waarvoor een andere grondslag is aangevoerd.

- de overige wijziging van eis is wel toegestaan.

- de reactie op de conclusie van antwoord wordt niet toegestaan, nu in de zaak een comparitie was bepaald en geen conclusie van repliek was toegestaan. Deze reactie is inhoudelijk te beschouwen als een verkapte conclusie van repliek.

- de producties aan beide zijden worden toegelaten.”

2.35 Bij e-mail aan verweerder van 23 november 2014 heeft klaagster een aantal inhoudelijke vragen gesteld en een aantal opmerkingen over het proces-verbaal gemaakt. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.36 Bij vonnis van 31 december 2014 heeft de rechtbank klaagster in het ongelijk gesteld.

2.37 Bij brief van 13 januari 2015 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van het handelen van verweerder heeft geleden en hem verzocht haar klacht door te geleiden naar zijn beroeps-aansprakelijkheidsverzekering.

2.38 Bij e-mail van 17 februari 2015 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij op verzoek van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het gehele dossier aan hen heeft doorgezonden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de belangen van klaagster niet goed heeft behartigd en haar op onjuiste wijze en niet tijdig heeft geïnformeerd;

b) zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door het gehele dossier van klaagster naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te hebben gezonden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat over het al dan niet wijzigen van de dagvaarding en het al dan niet indienen van extra producties vele e-mails zijn verzonden en vele telefoongesprekken zijn gevoerd. In een e-mail van 13 juli 2014 heeft klaagster aangegeven dat zij akkoord is met de origineel ingediende dagvaarding en de te volgen strategie. In een e-mail aan klaagster van 13 juli 2014 heeft verweerder bevestigd dat is besproken dat de dagvaarding alleen eventueel wordt aangevuld met producties. Er is veelvuldig overleg met klaagster geweest en alles is met haar besproken. Verweerder heeft klaagster na afloop van de comparitie meegedeeld dat hij hoopte dat er een tussenvonnis zou komen. Verweerder heeft klaagster echter ook gezegd dat het mogelijk was dat de rechtbank meteen een eindvonnis zou wijzen. De rechtbank heeft (een deel van) de wijziging van eis en de verkapte conclusie van repliek wegens strijd met de goede procesorde geweigerd. Verweerder heeft verzocht een extra schriftelijke ronde in te lassen, maar dit is door de wederpartij geweigerd. Alle producties zijn echter geaccepteerd en zo nodig toegelicht en waar nodig is geciteerd uit de verkapte conclusie van repliek. De weigering van de conclusie van repliek heeft er derhalve niet toe geleid dat er zaken onderbelicht zijn gebleven. Klaagster heeft voorts het taxatierapport nooit als productie in willen dienen. Zowel voor de dagvaarding inclusief producties als voor de verkapte conclusie van repliek inclusief producties heeft klaagster haar akkoord gegeven, wetende dat het taxatierapport geen onderdeel uitmaakte van de producties. Verweerder betwist verder dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klaagster heeft verweerder immers verzocht de door haar ingediende klacht door te geleiden naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Dit impliceert dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar kennis krijgt van het gehele dossier van klaagster. Het één kan niet zonder het ander, aldus nog steeds verweerder.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Dit klachtonderdeel betreft de kwaliteit van de door verweerder verleende dienstverlening.

5.2 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3 Een advocaat is verder gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

5.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar steeds heeft voorgehouden dat hij op de roldatum een gewijzigde dagvaarding zou indienen, maar dit zonder overleg met klaagster niet heeft gedaan. Verweerder heeft, in plaats van de dagvaarding in zijn geheel te herzien zoals was afgesproken, gemeend te kunnen volstaan met een gewijzigde eis met als titel “wijziging van eis (inclusief reactie conclusie van antwoord ten behoeve van comparitie)”. De rechter heeft geoordeeld dat dit stuk een verkapte conclusie van repliek is en dat het indienen daarvan in strijd met de goede procesorde is. Dit heeft tot gevolg gehad dat alle essentiële motiveringen/onderbouwingen/causale verbanden zijn vervallen en de bewijsstukken die zijn overgebleven in samenhang met de op 4 december 2013 uitgebrachte dagvaarding niet in de juiste context konden worden geplaatst, zoals ook blijkt uit het vonnis. Verweerder heeft nagelaten de door de rechtbank geweigerde stukken – waaronder twee pagina’s van het taxatierapport – alsnog in de procedure in te brengen, ondanks vele verzoeken daartoe van klaagster. Ook heeft verweerder stukken naar de rechtbank gestuurd die klaagster niet heeft gezien, terwijl klaagster verweerder juist had verzocht geen stukken (meer) uit te doen gaan zonder haar kennisname en toestemming, aldus steeds klaagster.

5.5 De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft zich op 3 december 2013 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een erfrechtkwestie. Ter stuiting van de verjaring die volgens klaagster op 5 december 2013 zou intreden heeft verweerder op 4 december 2013 een dagvaarding laten uitbrengen. Uit de door klaagster overgelegde e-mailcorrespondentie - hiervoor weergegeven onder § 2.2 tot en met § 2.21 - blijkt onmiskenbaar dat verweerder klaagster heeft voorgehouden dat er op de roldatum van 11 juni 2014 een “gewijzigde dagvaarding” zou worden ingediend. Vaststaat echter dat dit niet is gebeurd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij wel een gewijzigde dagvaarding heeft opgesteld en deze ook aan klaagster heeft voorgelegd, maar dat de essentie van die dagvaarding niet anders was dan de op 4 december 2013 uitgebrachte dagvaarding en dat partijen daarom hebben besloten geen gewijzigde dagvaarding in te dienen. Deze afspraak is echter niet schriftelijk vastgelegd en lijkt ook niet te volgen uit de door klaagster overgelegde e-mailcorrespondentie van rondom de roldatum van 11 juni 2014 (zie § 2.16 tot en met § 2.21). Verweerder heeft weliswaar verwezen naar een e-mail van klaagster van 13 juli 2014 (zie § 2.26), maar die e-mail is van na de roldatum van 11 juni 2014. Bovendien kan de raad uit die e-mail niet afleiden dat klaagster ermee akkoord was dat op de roldatum geen gewijzigde dagvaarding zou worden ingediend. De raad houdt het er dan ook voor dat verweerder in strijd met de gemaakte afspraken op de roldatum van 11 juni 2014 geen gewijzigde dagvaarding heeft ingediend en dat verweerder klaagster hiervan niet (tijdig) op de hoogte heeft gesteld. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten.

5.6 De raad stelt voorts vast dat het wel noodzakelijk was om de oorspronkelijk uitgebrachte dagvaarding op enigerlei wijze aan te vullen dan wel te wijzigen. Immers, deze dagvaarding was in verband met een lopende verjaring op korte termijn tot stand gekomen en klaagster had aangegeven nog een aantal aanvullingen en opmerkingen te hebben. Verweerder had bovendien zelf aangegeven dat de dagvaarding volledig vernieuwd zou worden voor de zitting. Daarbij heeft verweerder onder punt 11 van de door hem opgestelde dagvaarding aangegeven “er zijn nog meerdere rechtshandelingen verricht door de vader, waarbij mogelijk sprake is van wilsgebreken. Deze zaken worden thans onderzocht. Eiseres houdt zich het recht voor om de dagvaarding/eis/gronden aan te vullen met nadere informatie, totdat de eis van eiseres compleet is” en “bij overige producties zal meer informatie worden overgelegd omtrent de andere transacties met mogelijke wilsgebreken.”

5.7 Verweerder heeft er uiteindelijk voor gekozen om deze aanvulling c.q. wijziging van eis pas in te dienen op 28 oktober 2014, ongeveer twee weken voor de comparitie en pas nadat de wederpartij de conclusie van antwoord had ingediend en door de rechtbank een comparitie van partijen was bepaald. Door deze wijziging van eis pas te nemen na de conclusie van antwoord en na de vaststelling van de comparitie en pas twee weken voor de zitting en in dat stadium daarbij een geheel andere transactie met een andere partij en een andere grondslag deel te laten uitmaken, heeft verweerder het grote risico geschapen dat tegen deze wijziging van eis bezwaar zou worden gemaakt en dat deze als zijnde in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing zou worden gelaten, hetgeen ook is gebeurd. Aangenomen kan worden dat een wijziging/aanvulling van eis zou zijn geaccepteerd indien deze conform afspraak voor de conclusie van antwoord op de roldatum van 11 juni 2014 zou zijn genomen. Dat dit niet is gebeurd valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten.

5.8 Klaagster heeft verder nog aangevoerd dat verweerder daags voor de comparitie een beslagrekest heeft ingediend zonder dat klaagster van de inhoud daarvan kennis heeft kunnen nemen. Verweerder heeft dit ter zitting niet betwist. Ook hiermee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit geldt temeer nu klaagster in haar e-mail van 17 juni 2014 aan verweerder heeft geschreven dat zij niet aan de zijlijn wil hangen van haar eigen proces.

5.9 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.10 Dit klachtonderdeel ziet op het doorsturen van het gehele dossier van klaagster aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder.

5.11 De raad overweegt dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van een advocaat de beschikking dient te hebben over het gehele procesdossier teneinde de aansprakelijkheid van de advocaat te kunnen beoordelen. De verhouding tussen een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en een advocaat is een wezenlijk andere dan die tussen een rechtsbijstandsverzekeraar en een advocaat en is daarom, anders dan klaagster heeft aangevoerd, niet vergelijkbaar. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden door het gehele dossier van klaagster door te sturen naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad overweegt dat één van de kerntaken van een advocaat is het informeren van een cliënt. Daarin is verweerder ernstig tekort geschoten. Ook heeft verweerder een en ander procedureel onjuist aangepakt. Ter zitting heeft verweerder geen enkel inzicht getoond in zijn eigen handelen. De raad acht in het licht van het voorgaande de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2016.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 mei 2016

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor [uitlijning is hier anders dan hierboven]:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl