Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:75
Zaaknummer
15-401/DH/DH
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. Klager heeft eerder een gegronde klacht tegen verweerder ingediend. In de huidige klacht verwijt hij verweerder dat hij niet met klager wil samenwerken om zijn claim bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan te kaarten; voorts dat hij klager aan het lijntje heeft gehouden en klager geen kopie van zijn correspondentie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gezonden.
Inhoudsindicatie
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. De raad verklaart het verzet daartegen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 11 april 2016
in de zaak 15-401/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 november 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 februari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 18 september 2015, door de raad ontvangen op 21 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 10 november 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 november 2015 is verzonden.
1.4 Bij brief van 5 december 2015, door de raad ontvangen op 7 december 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Bij brief van 7 december 2015, door de raad ontvangen op 8 december 2015, heeft klager enkele errata op het verzet aan de raad meegedeeld.
1.6 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft bericht van afwezigheid gestuurd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft reeds eerder, namelijk op 16 september 2012, een klacht ingediend tegen verweerder.
2.3 De Raad van Discipline heeft deze klacht bij beslissing van 23 september 2013 grotendeels gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, opgelegd.
2.4 Het Hof van Discipline heeft deze beslissing op 17 februari 2014 vernietigd voor zover de raad verweerder de maatregel van schorsing van twee maanden waarvan één voorwaardelijk heeft opgelegd en heeft aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden voorwaardelijk opgelegd.
2.5 Klager heeft naar aanleiding van deze klachtprocedure verweerder aansprakelijk gesteld, althans heeft getracht om tot een vorm van mediation te komen met verweerder en zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
2.6 Bij brief van 17 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a. zijn belofte aan klager om met hem samen te werken om zijn claim bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te leggen dan wel andere werkzaamheden te verrichten, niet is nagekomen;
b. klager aan het lijntje heeft gehouden;
c. de beslissing van het Hof van Discipline niet ter harte heeft genomen en zich probeert vrij te pleiten van de gegronde klachtonderdelen b, c, d, f, g, en h door alleen klachtonderdeel a telkens aan te halen;
d. klager geen afschrift heeft gezonden van de met zijn verzekeraar gevoerde correspondentie.
3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager is van mening dat verweerder de gevolgen van zijn beroepsfouten niet onderkent en daardoor de rechtsgang belemmert. Volgens klager is de aanmelding door verweerder van de aansprakelijkheidstelling bij de verzekeraar summier en nietszeggend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, welk verweer door de voorzitter onder randnummer 3 is samengevat.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.2 De raad merkt op dat hij, anders dan de voorzitter, het feit dat verweerder klager geen afschrift van zijn brieven van 19 mei en 16 juni 2014 en de reactie van zijn verzekeraar van 20 juni 2014 heeft gezonden, niet als verzuim aanmerkt, maar als nalaten, daar het in de gegeven omstandigheden niet op de weg van verweerder lag om klager kopie van die brieven te sturen.
5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2016
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel open.