Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:106

Zaaknummer

15-668/A/A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een advocaat betaamt door klager er niet uitdrukkelijk en duidelijk (schriftelijk) op te wijzen dat hij afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en zich er niet deugdelijk van te vergewissen dat klager wist en begreep van welk recht hij afstand deed. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 mei 2016

in de zaak 15-668/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 december 2015 met kenmerk 4015-0581, door de raad ontvangen op 18 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 maart 2016 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 19 januari 2015 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek zijn onderneming, een vennootschap onder firma, bij te staan.

2.2 Bij e-mail aan klager van 20 januari 2015, met als kenmerk 2015 0007, heeft verweerster de met klager gemaakte afspraken als volgt aan hem bevestigd:

“Voor de goede orde bevestig ik hiermee de bespreking die ik samen met mijn kantoorgenoot (...) op 19 januari jl. met u had. U verzocht dit kantoor om bijstand in verband met fiscale procedures die u voert namens uw cliënten die slechts een gedeelte van het jaar in Nederland werkzaam zijn, aan wie de inspecteur ten onrechte vermindering van premieplicht weigert. In beginsel zal ik – zo nodig in overleg met mijn kantoorgenoten – de behandeling van uw zaak op mij nemen. (...) Een eerste globale inventarisatie van uw zaak alsmede een aantal algemene opmerkingen daarbij, heb ik beschreven in het bijgevoegde zaaksmemo. (...)

Op basis van de door u verstrekte gegevens heb ik moeten constateren dat u niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.

Ons kantoor werkt in voorkomende gevallen met het zogenaamde “four eyes principe”, hetgeen betekent dat in zaken die zich naar ons oordeel qua belang en ingewikkeldheid daartoe lenen geen enkel (proces)stuk wordt verstuurd zonder dat ten minste één andere kantoorgenoot dit stuk beoordeelt. (...)

Ik zal u declareren op basis van de aan uw zaak bestede tijd vermenigvuldigd met mijn uurtarief. Daarnaast zullen er kantoorkosten (5%), verschotten en de over de declaratie verschuldigde BTW in rekening worden gebracht. Mijn uurtarief bedraagt thans € 300, dat van mijn hierbij eveneens in te schakelen kantoorgenoot (...) bedraagt € 150. (...)

Indien en voor zover declaraties onbetaald zijn gebleven, dan wel bepaalde kosten nog niet zijn gefactureerd, staat u ons – behoudens schriftelijk bezwaar binnen twee weken na dagtekening dezes – toe om op onze derdenrekening, dan wel kantoorrekening, uitbetaalde proceskostenvergoedingen, schadevergoedingen en retour gekomen beslagen op geldbedragen ter zake van onze declaraties, te verrekenen of aan te wenden ter betaling van datgene wat nog verschuldigd is.

Aangezien ik (nog) niet volledig kan overzien wat ik op mijn pad tegenkom, is het op voorhand welhaast onmogelijk te taxeren op welk bedrag mijn einddeclaratie uiteindelijk zal sluiten. Voorshands verwacht ik echter dat de behandeling van uw zaak minimaal € 5.000 aan honorarium, inclusief 5% kantoorkosten, de hiervoor aangeduide kosten van derden en BTW zal gaan bedragen. Aangezien dit een zeer globale schatting is, verzoek ik u vriendelijk doch met klem, mij direct kenbaar te maken wanneer wat u betreft de kosten uit de hand lopen. In dat geval kunnen we mogelijkerwijs de wijze waarop de opdracht wordt uitgevoerd aanpassen.

In verband met de te verwachten declaraties verzoek ik u een depot van € 5.000 te storten (...)

Mijn werkzaamheden hebben betrekking op uw thans als eenmanszaak gedreven onderneming (...) Mijn declaraties zal ik daarom richten aan de onderneming. (...)”

2.3 Op 20 januari 2015 heeft verweerster klager een eerste depotdeclaratie gestuurd ten bedrage van € 5.000,-. Deze depotdeclaratie is namens klager voldaan.

2.4 Op 21 januari 2015 is klager aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van “het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte”. Klager heeft verweerster genoemd als zijn voorkeursadvocaat, waarna zij als zijn strafrechtadvocaat is gaan optreden. In dat kader heeft verweerster klager een aantal keer opgezocht in het huis van bewaring. De eerste weken van de voorlopige hechtenis heeft verweerder in vrijwel alle mogelijke beperkingen doorgebracht.

2.5 Verweerster heeft klager op 23 januari 2015 een tweede depotdeclaratie gestuurd van € 10.000,-. Ook deze depotdeclaratie is namens klager voldaan.

2.6 Op 8 maart 2015 heeft verweerster klager een declaratie gestuurd (declaratienummer 2015 0157) over de periode januari-februari 2015 ten bedrage van € 23.771,-. Als dossiernummer staat op deze declaratie vermeld 2015 0013.

2.7 Op 9 maart 2015 heeft verweerster klager een declaratie gestuurd (declaratienummer 2015 0158) over de periode januari-februari ten bedrage van € 3.636,80. Als dossiernummer staat op deze declaratie vermeld 2015 0007.

2.8 Op 13 april 2015 is klager in vrijheid gesteld.

2.9 Bij e-mail van 20 april 2015 heeft de financieel medewerker van het kantoor van verweerster klager meegedeeld dat uit de administratie van het kantoor is gebleken dat twee facturen ten bedrage van in totaal € 27.407,80 nog niet door klager zijn voldaan en hem verzocht het bedrag per omgaande alsnog te voldoen.

2.10 Bij e-mail van 24 april 2015 heeft verweerster klager onder meer het volgende meegedeeld:

“Omdat ik u telefonisch niet te pakken krijg, verzoek ik u op deze wijze contact met mij op te nemen. Graag zou ik u op korte termijn uitnodigen om op kantoor langs te komen, zodat wij de voortgang van de zaak kunnen doorspreken. Dit betreft onder meer de financiële kant van de zaak en de nog te horen getuigen.

Kunt u mij tevens berichten of u de besproken volgende betaling op onze declaratie heeft gedaan en wanneer wij verdere betaling kunnen verwachten?”

2.11 Bij e-mail van 6 mei 2015 heeft de financieel medewerker van het kantoor van verweerster klager nogmaals verzocht het nog openstaande bedrag te voldoen.

2.12 Op 7 mei 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerster.

2.13 Bij e-mail van 11 mei 2015 heeft klager verweerster en haar kantoorgenoot onder meer bericht:

“Op zaterdag ben ik naar mijn kantoor in Lelystad geweest. Daar heb ik een brief gevonden met de declaraties (...)

Het viel me op dat er incassokosten van 1300EUR toegevoegd zijn.

Vorige week op vrijdag hebben wij nog afgestemd dat ik een voorstel zou gaan maken met de bedragen die ik bepaalde periodes zou gaan betalen. (...) Komen de incassokosten te vervallen? Ik dacht dat wij hierover een afspraak hebben gemaakt.”

2.14 Bij e-mail van 11 mei 2015 heeft de kantoorgenoot van verweerster als volgt gereageerd op de e-mail van klager:

“Als cliënten verzuimen hun facturen te voldoen, worden voor de extra werkzaamheden om deze betalingen alsnog geïnd te krijgen (uiteindelijk)(wettelijk vastgelegde) incassokosten berekend. Dit is ook in uw zaak gebeurd.

Zoals afgelopen vrijdag besproken, staat er op dit moment nog een bedrag van € 28.722,10 open (...). Daarnaast is er het nodige onderhanden werk nog niet gefactureerd (voor een totaalbedrag van € 14.544,26). Wij bespraken afgelopen vrijdag dat u voor de betaling van deze bedragen vanochtend een voorstel tot afbetaling zou sturen. Mits u voor morgenochtend alsnog met een redelijk voorstel komt dat erop neerkomt dat binnen onafzienbare tijd deze bedragen zijn ingelopen, ben ik bereid u de berekende incassokosten kwijt te schelden.

Zodra wij een afbetalingsregeling hebben en daar een begin mee is gemaakt, zal ik u kort daarop informeren over de inschatting van de verdere kosten voor uw rechtsbijstand.”

2.15 Bij e-mail van 12 mei 2015 heeft klager de kantoorgenoot van verweerster meegedeeld dat hij graag een eerste factuur zou willen ontvangen voor € 15.000,- en het resterende bedrag van € 27.407,- in 15 termijnen zou willen voldoen.

2.16 Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft klager verweerster en haar kantoorgenoot het volgende meegedeeld:

“Ik heb het volgende voorstel gemaakt:

1. De bedragen die tot nu toe berekend zijn: 15.000 + 27.000EUR = 42.000EUR zou een totaal bedrag van mijn zaak zijn.

2. Het bedrag van 27.000EUR ga ik zo spoedig mogelijk afbetalen. Gisteren heb ik een aanbetaling binnen 15 termijnen voorgesteld maar vanzelfsprekend als ik meer zou kunnen betalen dan doe ik dat! Graag wil ik mijn auto, computer, laptops en alle electronica die in beslag is genomen terug van FIOD/officier van justitie terugkrijgen.”

2.17 Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft de kantoorgenoot van verweerster klager het volgende meegedeeld:

“Tijdens uw detentie heeft u herhaaldelijk gesuggereerd dat het met de betaling van de openstaande facturen snel goed zou komen zodra u vrij zou komen. Hier achteraf, na uw heenzending, op terugkomen tast het vertrouwen aan dat een voorwaarde is voor de advocaat-cliënt relatie. Ik verwacht daarom dat u op zeer korte termijn alsnog de openstaande facturen voldoet, of zekerheid biedt op basis waarvan ik de garantie krijg dat de openstaande en (over maart en april) aangekondigde facturen betaald zullen worden.

Pas hierna bestaat bij ons de bereidheid uw zaak verder op te pakken. Zoals afgelopen vrijdag is besproken, zal dan ook duidelijkheid worden gegeven over de toekomstige kosten voor uw rechtsbijstand. Hierbij merk ik op dat indien u aan kan tonen (...) dat uw draagkracht dermate laag is dat u voorziet toekomstige kosten voor rechtsbijstand niet te kunnen betalen, ik op zich bereid ben om te kijken of onderhavige zaak voor het vervolg op basis van door de overheid gefinancierde rechtshulp verder kan worden gedaan.

Ik verneem graag uiterlijk maandagochtend wanneer ik welk bedrag op de rekening van mijn kantoor kan verwachten en hoe u voor het eventuele restant zekerheid kunt bieden (...)”

2.18 Bij e-mail van 19 mei 2015 heeft klager de kantoorgenoot van verweerster onder meer meegedeeld dat hij vanzelfsprekend de openstaande facturen zal betalen.

2.19 Bij e-mail van 23 juni 2015 heeft de kantoorgenoot van verweerster klager, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

“Ondanks het nodige contact met u en [de vriendin van klager] stelde ik afgelopen vrijdag tot mijn spijt vast dat u niet aan uw toezeggingen hebt voldaan om zelfs maar een aanvang te maken om tot betaling van de openstaande nota’s over te gaan. Ook is informatie uitgebleven waarin wordt bevestigd dat uw draagkracht dramatisch is geslonken. Zoals meermalen besproken hebben wij uw zaken nimmer willen aanvaarden op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand vanwege het feit dat u voldoende verdiende en over voldoende vermogen beschikte. U hebt ons geen aanleiding gegeven om dit standpunt te heroverwegen.

Het voorgaande is aanleiding geweest om te concluderen dat onze band dermate is verstoord dat niet langer sprake is van (voldoende) vertrouwen om u langer bij te staan. Dit is reden om ons definitief terug te trekken als uw raadslieden hetgeen reeds bij de rechtbank en het openbaar ministerie is gemeld. Ik adviseer u met klem om op zo kort mogelijke termijn een nieuw advocatenkantoor te benaderen om u verder bij te staan in uw strafzaak. Zodra een nieuwe advocaat zich meldt, zal deze persoon uw dossier kunnen komen ophalen.

Tot slot kunt u binnen onze laatste factuur verwachten waarin wij het nog onderhanden werk uitfacturen. Indien spoedige betaling uitblijft, zullen wij deze, tezamen met de overige openstaande posten, via een reguliere incassoprocedure bij u innen.”

2.20 Op 4 augustus 2015 heeft het kantoor van verweerster klager gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en betaling van de nog openstaande facturen, te vermeerderen met rente en kosten, gevorderd. Bij verstekvonnis van 20 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter de vordering van het kantoor van verweerster toegewezen.

2.21 Klager is tegen dit vonnis in verzet gegaan. Bij vonnis van 4 november 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzet gegrond verklaard, het vonnis van 20 augustus 2015 vernietigd en de vordering alsnog afgewezen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) klager geen overeenkomst met verweerster is aangegaan tot het verlenen van juridische bijstand inzake de verdenking op grond van artikel 69, tweede lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen, althans door hem niet uitdrukkelijk afstand is gedaan van zijn recht op door de overheid gefinancierde rechtsbijstand;

b) zij in de verzetprocedure zonder toestemming van klager zijn strafdossier heeft overgelegd.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Verweerster voert allereerst aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, nu hij niet heeft gespecificeerd tegen wie de klacht zich richt. De raad is echter van oordeel dat uit de klachtbrief van klager van 26 augustus 2015 voldoende blijkt dat de klacht zich richt tegen verweerster. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3 De raad overweegt voorts dat een advocaat de verplichting heeft om een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat die cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.

5.4 Verweerster voert aan dat zij uit hetgeen klager tijdens de mondelinge behandeling van het verzet in de incassoprocedure naar voren heeft gebracht begrijpt dat hij niet (langer) betwist dat hij verweerster heeft ingeschakeld om hem bij te staan in de strafzaak. Verweerster stelt verder dat zij klager tijdens de consultatiebijstand mondeling heeft geïnformeerd dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor een toevoeging, maar dat zij niet bereid was de zaak op toevoegingsbasis te doen. Ook in – latere – schriftelijke vastlegging is aan klager bevestigd dat verweerster vanaf het begin niet bereid was de strafzaak op basis van toevoeging te doen. Klager toonde zich hiervan bewust en gaf aan dat betaling geen problemen zou opleveren, gelet op zijn vermogen en ondernemingen in Polen. Klager was aldus op de hoogte van zijn rechten en van de gemaakte afspraken. Hij heeft de depotnota’s en declaraties – tot aan de betekening van het incassovonnis – ook nimmer bestreden. Van de tarieven van verweerster was klager sinds de eerste bespreking op het kantoor van verweerster op de hoogte. Verweerster erkent dat na de start van de strafzaak geen opdrachtbevestiging aan klager is gezonden waarin uitdrukkelijk het recht op en afstand van een advocaat op basis van toevoeging is vastgelegd. Het was zorgvuldiger geweest als dit wel was gebeurd, aldus - nog steeds - verweerster.

5.5 Klager stelt dat verweerster hem niet, althans niet op afdoende wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij in elk geval in het kader van zijn vrijheidsbeneming recht had op een door de Nederlandse overheid gefinancierde advocaat. Hij heeft dus ook geen afstand gedaan van het recht op kosteloze rechtsbijstand. Zelfs in het geval verweerster dit wel met klager zou hebben besproken, hetgeen klager dus ontkent, blijft het de vraag of klager wist waar hij op dat moment afstand van deed. Klager beheerst het Nederlands immers slechts mondjesmaat. Het was aan verweerster om zich ervan te vergewissen dat klager wist dat hij afstand deed van dat recht op gefinancierde rechtsbijstand. Dat had niet alleen moeten gebeuren door het op schrift stellen, maar ook door een en ander te laten vertalen. Dit is niet gebeurd, aldus nog steeds klager.

5.6 De raad overweegt als volgt. Voldoende aannemelijk is dat klager verweerster (mondeling) opdracht heeft gegeven hem bij te staan in de strafzaak. Klager heeft ook niet betwist dat er werkzaamheden in de strafzaak zijn uitgevoerd. Vaststaat echter dat verweerster de (financiële) voorwaarden waaronder die bijstand zou worden verleend niet vooraf schriftelijk aan klager heeft bevestigd. De raad heeft evenwel niet kunnen vaststellen dat verweerster klager voldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtshulp en dat zij klager er uitdrukkelijk en duidelijk (schriftelijk) op heeft gewezen dat hij afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtshulp. Ook is niet gebleken dat zij zich er deugdelijk van heeft vergewist dat klager wist en begreep van welk (mogelijk) recht hij afstand deed. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat zij dit tijdens de consultatiebijstand met klager heeft besproken, maar zij heeft dit, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door klager, niet onderbouwd. De onduidelijkheid die nu is ontstaan zou zijn voorkomen indien verweerster ondubbelzinnige afspraken had gemaakt en deze schriftelijk aan klager had bevestigd, hetgeen verweerster heeft nagelaten. Deze onduidelijkheid komt voor haar rekening en risico. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond. De hiervoor onder § 2.9 tot en met § 2.18 weergegeven correspondentie kan aan dit oordeel niet afdoen omdat klager gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom hij geruime tijd in de veronderstelling verkeerde dat hij van medegedetineerden had begrepen dat hij een eigen bijdrage aan de kosten van rechtsbijstand verschuldigd was.

Ad klachtonderdeel b)

5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij het volledige strafdossier van klager in de verzetprocedure (zie § 2.21) als productie heeft overgelegd.

5.8 Verweerster voert aan dat klager zich in het kader van de incassoprocedure in eerste instantie – bij monde van zijn advocaat – verweerde met de stelling dat het hem niet duidelijk was welke werkzaamheden door (het kantoor van) verweerster waren verricht. In reactie daarop was verweerster genoodzaakt om, in aanvulling op de reeds overgelegde (gespecificeerde) declaraties, aan de hand van de processtukken aan de tonen welke werkzaamheden voor klager waren verricht. Een advocaat mag in een incassoprocedure met betrekking tot zijn eigen declaratie niet in bewijsnood worden gedwongen, wanneer de voormalig cliënt betwist dat de werkzaamheden zijn verricht. Jegens derden heeft te gelden dat onder de geheimhoudingsplicht valt alle kennis omtrent de cliënt, hoe ook verkregen. Daaronder valt informatie over de financiële verhouding en afspraken met de cliënt. Deze verstrekkende consequentie wordt ten aanzien van de incasso van de eigen declaratie van de advocaat echter niet aanvaard, aangezien daarmee iedere (eigen) incasso van advocaten onmogelijk zou worden gemaakt, aldus nog steeds verweerster.

5.9 De raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het gehele strafdossier van klager in de incassoprocedure in te brengen. Verweerster heeft het verweer van klager in de incassoprocedure zo opgevat dat de door haar verrichte werkzaamheden in de strafzaak werden betwist en het staat haar vrij om zich daartegen – met behulp van het strafdossier van klager – te verweren. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft niet gehandeld zoals een advocaat betaamt door klager er niet uitdrukkelijk en duidelijk (schriftelijk) op te wijzen dat hij afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en zich er niet deugdelijk van te vergewissen dat klager wist en begreep van welk recht hij afstand deed. De raad acht het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. B.J. Sol en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2016.

Griffier Voorzitter

         mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor [uitlijning is hier anders dan hierboven]:

- verweerder/verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl