Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:107

Zaaknummer

15-175NH

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 mei 2016

in de zaak 15-175NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 september 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 mei 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder. Bij brieven van 11 mei 2015 en 26 mei 2015, bij fax van 17 juni 2015 en bij brieven van 26 juni 2015 en 24 juli 2015 heeft klager zijn klachten aangevuld.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 augustus 2015 met kenmerk td/np/15-177, door de raad ontvangen op 6 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 4 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 september 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 30 september 2015, door de raad per fax ontvangen op 30 september 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Op 3 november 2015 heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden. Klager heeft bij gelegenheid van die zitting een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter van de raad. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De voorzitter van de raad heeft niet in de wraking berust.

1.7 Het wrakingsverzoek is op 14 december 2015 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad. Klager heeft op die zitting, nadat de mondelinge behandeling was gesloten, de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt. Klager heeft dit mondeling gedaan. Dit wrakingsverzoek is niet in behandeling genomen. Vervolgens heeft klager de voorzitter van de wrakingskamer bij brief van 14 december 2015 gewraakt. De voorzitter van de wrakingskamer heeft niet in de wraking berust.

1.8 Bij beslissing van 11 januari 2016 heeft de wrakingskamer van de raad het wrakingsverzoek van 3 november 2015 afgewezen, bepaald dat het wrakingsverzoek van 14 december 2015 buiten behandeling wordt gelaten en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

1.9 De voortgezette behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden ter zitting van de raad op 14 maart 2016, in aanwezigheid van klager.

1.10 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klager van 30 september 2015. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de fax van klager van 8 september 2015, de brief met bijlagen van klager van 16 oktober 2015, de brief van klager van 27 oktober 2015, de faxbrief van 10 februari 2016 met bijlage, de brief met bijlagen van klager van 19 februari 2016, de brief met bijlagen van klager van 22 februari 2016, de brief met bijlagen van klager van 23 februari 2016, de brief met bijlagen van klager van 1 maart 2016, de pleitnota met bijlagen van klager van 14 maart 2016 en de brief van de (voormalig) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland aan klager van 22 juli 2014.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 VERZET

De gronden van het verzet komen grotendeels neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarnaast voert klager in verzet nog het volgende aan:

3.1 de beslissing van de voorzitter van 4 september 2015 is nietig omdat de beslissing niet in het openbaar is uitgesproken;

3.2 de voorzitter heeft in de beslissing van 4 september 2015 verschillende klachtonderdelen ten onrechte buiten de beoordeling gelaten;

3.3 er geen juiste grosse is afgegeven van het arrest van 13 mei 2014.

4 BEOORDELING

4.1 De raad overweegt dat, anders dan voor beslissingen van de raad, uit artikel 48 lid 1 Advocatenwet niet de eis voortvloeit dat voorzittersbeslissingen in het openbaar moeten worden uitgesproken. De beslissing van 4 september 2015 is aldus niet nietig.

4.2 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij dat, anders dan klager heeft aangevoerd, de voorzitter de verschillende klachtonderdelen niet buiten de beoordeling heeft gelaten. Klachtonderdelen a) tot en met e), k) en l) zijn door de voorzitter op grond van artikel 47b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat die klachtonderdelen het feitencomplex beslaan waarover reeds is beslist en klachtonderdelen f) en g) tot en met j) zijn inhoudelijk beoordeeld en kennelijk ongegrond verklaard. De raad overweegt voorts dat op het arrest van 13 mei 2014 “IN NAAM DES KONINGS” staat en het dus een grosse is in de zin van artikel 430 Rv. Verweerder mocht op basis daarvan de deurwaarder instrueren.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.4 Ten overvloede overweegt de raad dat zij niet kan voldoen aan het verzoek van klager om een afschrift te verstrekken van een brief van 26 maart 2002, omdat die niet in het bezit van de raad is. Daarbij wijst de raad erop dat zich in het dossier van de deken een afschrift van het verweerschrift (‘conclusie van antwoord’) bevindt dat door verweerder is ingediend in de procedure voor de kantonrechter in 2010.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2016.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.