Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:242

Zaaknummer

15-213

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; wegens gebrek aan eigen belang kennelijk niet-ontvankelijkverklaring.

Uitspraak

Beslissing van 4 augustus  2015

in de zaak 15-213

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 juli 2015 met kenmerk K 15/17, door de raad ontvangen op 17 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 3 februari 2015, aangevuld bij e-mailbericht van 16 maart 2015 en brief van 17 mei 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    In een procedure tussen de zoon van klagers (D.) en diens ex-vriendin is verweerster opgetreden als advocaat van de ex-vriendin (de wederpartij). D. is op 30  oktober 2014 overleden. Verweerster verleende rechtsbijstand ter zake van een alimentatieprocedure betreffende H., de zoon van D. en zijn ex-vriendin, die op 2 februari 2002 is geboren. In die procedure trad mr. O. op als advocaat van D. De relatie tussen D. en zijn ex-vriendin is eind 2013 verbroken.

1.4    In het door verweerster opgestelde verzoekschrift tot vaststelling alimentatie is de geboortedatum van H. onjuist weergegeven.

1.5    Uit het bij het verzoekschrift gevoegde uittreksel uit het gezagsregister bleek dat D. geen gezag had over zijn zoon H. Ook was geen geboorteakte van H. bijgevoegd.

1.6    Vervolgens is overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie.

1.7    Na het overlijden van hun zoon zijn klagers er op 28 januari 2015 achter gekomen dat hun zoon D. deelde in het ouderlijk gezag over H.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt, omdat zij, vermoedelijk opzettelijk, de onjuiste geboortedatum van H. heeft vermeld in het verzoekschrift. Daarnaast heeft zij geen gehoor gegeven aan het verzoek van mr. O. om de geboorteakte van H. over te leggen. Hierdoor verkeerde de zoon van klagers ten onrechte in de veronderstelling dat hij niet het gezag had over zijn zoon. Dit heeft stress veroorzaakt bij de zoon van klagers, die hem waarschijnlijk noodlottig is geworden.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Allereerst voert verweerster aan dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht, omdat zij geen eigen belang hebben.

3.2    Subsidiair voert verweerster aan dat de in het verzoekschrift gemelde geboortedatum van H. inderdaad onjuist is. Dat betreft een vergissing van verweerster. Deze fout heeft echter geen enkele invloed gehad op de vaststelling van de alimentatie. Verweerster bestrijdt dat haar optreden heeft bijgedragen aan het overlijden van D.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt dat het klachtrecht slechts toekomt aan degene die in een eigen belang is getroffen. In het onderhavige geval hebben klagers geen eigen belang. Het ging immers om een procedure tussen de zoon van klagers en zijn ex-vriendin. Klagers hadden daarbij geen eigen belang.

4.2    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klagers in hun klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 4 augustus 2015.

griffier    voorzitter