Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:245

Zaaknummer

15-211

Inhoudsindicatie

Klacht advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 juli 2015

in de zaak 15-211

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 14 juli 2015 met kenmerk RvT 15-0046, door de raad ontvangen op 15 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 27 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder heeft, als advocaat van zijn cliënte, op 19 januari 2015 verlof gevraagd en verkregen om ter verzekering en verhaal van de vordering van zijn cliënte op de onderneming van klager, K. B.V., welke vordering is begroot op € 50.000,- conservatoir derdenbeslag te leggen onder de bank ten laste van genoemde K.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder bij het verzoek tot het leggen van beslag de voorzieningenrechter bewust onjuiste informatie heeft verstrekt.

Klager had al meer dan eens  duidelijk gemaakt dat de openstaande factuur om diverse redenen werd betwist en dat de in de factuur begrepen goederen reeds door de voldoening van een andere factuur waren betaald. Ook heeft verweerder de financiële positie van K. B.V. ten onrechte zorgelijk genoemd. Het was verweerder en zijn cliënte bekend dat K. B.V  betaling van een groot bedrag had ontvangen dan wel op korte termijn zou ontvangen. De bedrijfsvoering van K. B.V. is door de handelwijze van verweerder ontwricht.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerder heeft in zijn brief van 9 februari 2015 aan het bureau van de Orde uiteen gezet hoe de verhouding tussen zijn cliënte en K. B.V. was en dat zijn cliënte stelde dat zij een vordering had op K. B.V. De verplichtingen over en weer zijn in een proces-verbaal d.d. 21 mei 2014 van de voorzieningenrechter te R. vastgelegd. Ook later, op 16 december 2014, hebben de cliënte van verweerder en K. B.V. nadere afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een overeenkomst van diezelfde dag. Verweerder heeft aangevoerd dat klager die afspraken niet is nagekomen. Klager meende daarvoor goede redenen te hebben.

3.2    Verweerder heeft ontkend dat hij namens zijn cliënte de voorzieningenrechter opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd. Omdat volledige betaling uitbleef, bestond de vrees dat er sprake was van een slechte of krappe financiële positie van het bedrijf van klager.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn;

Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat zijn cliënte stelde een vordering te hebben op K. B.V. Verweerder achtte het, als behartiger van de belangen van zijn cliënte, noodzakelijk de rechten van zijn cliënte veilig te stellen door verlof te vragen om beslag te leggen ten laste van K. B.V.  welk verlof ook is verleend. Verweerder is daarbij afgegaan op de informatie van zijn cliënte en niet gebleken is dat verweerder dat in dit geval niet mocht. Van het bewust verstrekken van onjuiste informatie aan de rechter, is dan ook geen sprake. De vraag of terecht dan wel ten onrechte beslag is gelegd is aan de civiele rechter ter beoordeling en niet aan de tuchtrechter.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 30 juli 2015.

griffier    voorzitter