Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:244

Zaaknummer

15-593

Inhoudsindicatie

Klacht advocaat wederpartij. Deels kennelijk ongegrond, deels van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

Beslissing van 23 december 2015

in de zaak 15-593

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland van 24 november 2015 met kenmerk 15-0159, 15-194, 15-209 en 15-236, door de raad ontvangen op 25 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brieven van 2 mei 2015, 27 mei 2015, 2 en 3 juni 2015 en 7 juli 2015  heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    Klager en zijn zuster zijn enig erfgenaam van hun overleden moeder en hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Bij testament is geen executeur benoemd. De erfgenamen zijn gezamenlijk vereffenaar in de nalatenschap. De zuster van klager, bijgestaan door verweerster, achtte het noodzakelijk een onafhankelijk vereffenaar te laten benoemen. Daartoe werd 14 april 2015 een verzoekschrift bij de rechtbank Noord-Nederland ingediend.

1.4    Het verzoekschrift bevat een uit 19 punten bestaande motivering ter staving van de stelling van de cliënte van verweerster dat zij onmogelijk met klager (haar broer) tot vereffening kan komen.

1.5    In een aanvullend verzoekschrift d.d. 23 april 2015 heeft verweerster een ‘weigerachtige houding’ van klager opgevoerd.

1.6    De advocaat van klager heeft op 13 mei 2015 de rechtbank bericht  voor klager op te treden. Verweerster heeft zich bij brief van 1 juni 2015 rechtstreeks tot klager gewend en hem een kopie van haar brief aan de rechtbank gestuurd. De blijkens de brief aan de rechtbank gestuurde producties zijn niet aan klager gestuurd. Op 2 juni 2015 heeft verweerster zich wederom rechtstreeks tot klager gewend en een kopie van haar brief van die datum aan de rechtbank gestuurd. Ook in dit geval heeft klager niet de bij de brief aan de rechtbank behorende producties ontvangen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster de eer en goede naam van klager heeft aangetast (door zonder meer de visie van haar cliënte over te nemen en vervolgens door klager een weigerachtige houding te verwijten);

b)    verweerster de advocaat van klager heeft geschoffeerd door haar te negeren;

c)    verweerster zich rechtstreeks tot klager heeft gewend, wetende dat deze door een advocaat werd bijgestaan;

d)    verweerster klager (of zijn advocaat) geen kopie heeft gestuurd van aan de rechtbank toegezonden producties;

e)    verweerster klager heeft geschoffeerd door ter zitting de parketpolitie te laten opdraven.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat

1.    zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij;

2.    feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn;

3.    (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn/haar cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2    Met betrekking tot de onder 2 genoemde beperking dient voorts in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.4    Zoals hierboven onder r.o. 4.2 overwogen, mag de advocaat in beginsel afgaan op de informatie die zijn cliënt hem verstrekt. Verweerster heeft aangegeven dat zij in haar verzoekschrift tot benoeming van een onafhankelijk vereffenaar ter motivering van het verzoek het standpunt van haar cliënte heeft weergegeven. Dat is haar taak als advocaat. Niet gebleken is dat verweerster daarbij de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Dat geldt eveneens voor de opmerking van verweerster dat klager een ‘weigerachtige houding’ heeft ingenomen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b, c en d)

4.5      Deze klachtonderdelen hebben betrekking op het feit dat verweerster zich bij brieven van 1 en 2 juni 2015 rechtstreeks tot klager heeft gewend en niet tot diens advocaat, hoewel verweerster wist dat klager zich tot een advocaat had gewend. Verweerster heeft aangevoerd dat zij per abuis het bericht van de advocaat van klager van 13 mei 2015, dat deze klager zou bijstaan in de procedure, niet onmiddellijk in haar administratie heeft verwerkt. Verweerster heeft haar excuses aangeboden en bij brief van 3 juni 2015 kopie van haar brieven van 1 en 2 juni 2015, gericht aan de rechtbank, toegezonden aan de advocaat van klager waarbij tevens de bijbehorende producties zijn meegestuurd. De voorzitter is van oordeel dat verweerster haar verzuim adequaat heeft rechtgezet en oordeelt deze klachtonderdelen van onvoldoende gewicht. Bovendien vond de zitting waarbij de producties aan de orde zouden komen op 16 juni 2014 plaats, zodat de advocaat van klager ruim op tijd over de stukken beschikte.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Verweerster heeft ten tijde van de indiening van het verzoekschrift gevraagd om de parketpolitie een oogje in het zeil te laten houden omdat haar cliënte erg angstig was. Vlak vóór de zitting heeft zij aangegeven dat de parketpolitie toch niet aanwezig hoefde te zijn. De voorzitter ziet niet in dat dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar is nu verweerster, in het belang van haar cliënte, die zeer angstig was, zulks aanvankelijk noodzakelijk heeft geoordeeld. Bovendien heeft verweerster vóór de zitting een nieuwe afweging heeft gemaakt en is tot de conclusie gekomen dat de parketpolitie niet aanwezig hoefde te zijn. Van onnodige escalatie is dan ook geen sprake. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de regie van de zitting in handen van de rechter is en dat deze kan bepalen of de parketpolitie wel of niet dient te worden ingeschakeld.

Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdelen a en e met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren en klachtonderdeel b, c en d van onvoldoende gewicht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klachtonderdelen a en e, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond en klachtonderdelen b, c en d kennelijk van onvoldoende gewicht.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 23 december 2015.

griffier    voorzitter