Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:252

Zaaknummer

15-474

Inhoudsindicatie

Klacht advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 16 november 2015

in de zaak 15-474

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 oktober 2015 met kenmerk RvT 15-0165/TRC/ml, door de raad ontvangen op 21 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 30 april 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. De echtgenoot van haar dochter treedt op als gemachtigde van klaagster.

1.3 Klaagster is bij testament door haar inmiddels overleden echtgenoot aangewezen als executeur. Klaagster, haar zoon en dochter zijn erfgenamen. Klaagster is op hoge leeftijd en beschikt over een beperkt gezichtsvermogen. Tussen de zoon enerzijds en klaagster en de dochter anderzijds is onenigheid ontstaan over de (omvang en afwikkeling van de) nalatenschap.  De werkzaamheden behorende tot het executeurschap zijn feitelijk (geheel of gedeeltelijk) verricht door de echtgenoot van de dochter.

1.4 Bij e-mail van 2 maart 2015 heeft verweerder, als advocaat van klaagsters zoon, zich tot de dochter gewend, mede op de grond dat de communicatie rond de erfenis door klaagster aan de echtgenoot van de dochter was overgelaten. Hij heeft daarbij de bestaande geschilpunten beschreven en verzocht daarover in overleg te treden, opdat een minnelijke regeling tussen de betrokkenen kan worden bereikt. Hij heeft daarbij vermeld te willen voorkomen dat klaagster, gezien haar hoge leeftijd, als executeur in een afwikkelingsgeding dient te worden betrokken. Ook heeft hij daarbij voorgesteld, voor het geval onderling overleg geen succes heeft, een mediator in te schakelen. Bij e-mail van 15 maart 2015 heeft de dochter op de voornoemde e-mail van 2 maart 2015 gereageerd. In die e-mail bericht de dochter dat zij geen bespreking tussen de betrokkenen wenst en dat zij een klacht tegen verweerder zal indienen indien hij klaagster dagvaardt. Voorts deelt de dochter daarin mee dat zij met deze mededelingen volstaat.

1.5 Bij brief van 31 maart 2015 aan de zoon heeft klaagster haar mening in het afwikkelingsgeschil kenbaar gemaakt. Uit die brief blijkt dat klaagster haar benoeming tot executeur aanvaardt.

1.6 Bij brief van 9 april 2015 heeft verweerder, als advocaat van de zoon, klaagster geschreven en verzocht om inzage in onderliggende stukken. Ook heeft hij daarbij de opeisbaarheid van de nalatenschap aan de orde gesteld en heeft hij klaagster verzocht ermee in te stemmen dat in haar plaats een andere executeur wordt benoemd. Voor het geval zij daarmee niet instemt heeft hij gemeld de zoon te zullen  adviseren aan de rechter het ontslag van klaagster als executeur te verzoeken. Op 18 april 2015 heeft klaagster het executeurschap aan de echtgenoot van de dochter overgedragen. Verweerder heeft zich nadien niet meer tot klaagster gewend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder klaagster heeft benaderd in zijn brief van 9 april 2015 heeft benaderd op een wijze die voor haar nodeloos belastend is. Met de inhoud van deze brief heeft verweerder de belangen van klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Ook heeft verweerder aangezegd dat hij bij de rechter een verzoek tot ontslag van klaagster als executeur zal indienen. Dat zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de fysieke en emotionele toestand van klaagster.

3 VERWEER

Voor zover van belang komt het verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 In het onderhavige geval verwijt klaagster verweerder dat deze haar belangen nodeloos heeft geschaad. Naar het oordeel van de voorzitter is daarvan geen sprake. Verweerder heeft, in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt, de dochter  bij e-mail van 2 maart 2015 bericht omtrent de afwikkeling van het gerezen geschil. Hij deed dat, blijkens de tekst van dat bericht, op de grond dat de communicatie rond de erfenis door klaagster aan de echtgenoot van de dochter was overgelaten en op de grond dat hij klaagster, gezien haar gezondheidssituatie, vooralsnog wilde ontzien. Dusdoende heeft hij het thans door klaagster aangehaalde belang veeleer gediend dan geschaad. Op de e-mail van 2 maart 2015 heeft de dochter afwijzend gereageerd, daarbij het voorgestelde overleg weigerend. Gezien die reactie en de door klaagster (in haar brief van 31 maart 2015 kenbaar gemaakte) aanvaarding van haar executeurschap, stond het verweerder geheel vrij – binnen de hem toekomende vrijheid als advocaat van de zoon, zoals onder 4.1 omschreven – om in zijn brief van 9 april 2015 klaagster zelf  te benaderen en inzage in stukken te vragen, om haar te vragen in te willen stemmen met de benoeming van een andere executeur en om (bij gebreke van die instemming) de inschakeling van de kantonrechter in het vooruitzicht te stellen. Dat geldt temeer nu hij daarbij voorts heeft vermeld dat zijn cliënt de voorkeur geeft aan een regeling in der minne. De door verweerder voorgestelde gang van zaken is correct. Het is de taak van een advocaat allereerst te proberen een geschil in der minne te regelen en, als dat niet lukt, staat het hem vrij om zich, namens zijn cliënt, tot de rechter te wenden. De belangen van klaagster zijn in geen enkel opzicht door toedoen van verweerder nodeloos geschaad.

Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 16 november 2015.

griffier voorzitter